3.1.In overweging 3.1. heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
a. [Europe] is onderdeel van een Amerikaanse onderneming op het gebied van humane geneesmiddelen in de biotechnische industrie en vanuit [Europe] in [vestigingsplaats] worden producten gedistribueerd naar 70 verschillende landen.
b. Op 1 januari 2010 is [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1971, bij [Europe] in dienst getreden en laatstelijk is hij werkzaam in de functie van Executive Director Supply Chain Europe tegen een laatstverdiend loon van € 192.400,-- bruto per jaar (inclusief 8% vakantietoeslag en dertiende maand).
c. [appellant] is in zijn functie verantwoordelijk voor de Global Supply Chain Europe organisatie.
d. [Europe] hanteert (onder meer) de “Policy Employment of Relatives” en de “Policy Conflict of Interest” welke onderdeel uitmaken van de arbeidsovereenkomst.
e. Sinds juli 2010 is mevrouw [extern consultant] (hierna: [extern consultant] ) als extern consultant via [Consulting] Consulting te België voor [Europe] werkzaam.
f. [extern consultant] is twee managementlevels lager werkzaam in dezelfde reporting line (de Supply Chain Europe) als [appellant] .
g. In juni 2015 heeft [appellant] een (serieuze) affectieve relatie gekregen met [extern consultant] en sindsdien woont hij met [extern consultant] samen.
h. Op 23 juli 2015 heeft [appellant] een bijeenkomst in het kader van de aanstelling van [extern consultant] bijgewoond met collega’s van HR en de Compensation & Benefits Manager over het arbeidsvoorwaardenpakket en in het bijzonder het salaris van [extern consultant] .
i. Op 12 augustus 2015 heeft [extern consultant] een arbeidsovereenkomst met [Europe] gesloten op grond waarvan zij per 1 november 2015 in vaste dienst is getreden bij [Europe] .
j. Op 9 oktober 2015 heeft [appellant] tijdens een businesstrip met zijn leidinggevende, de heer [leidinggevende van appellant] (hierna: [leidinggevende van appellant] ), medegedeeld dat hij een affectieve relatie met [extern consultant] heeft.
k. Medio februari 2016 heeft de HR manager, de heer [HR manager] (hierna: [HR manager] ), met [appellant] een bespreking gehad en heeft hij aan [appellant] medegedeeld dat hij en [extern consultant] niet in dezelfde reporting line werkzaam kunnen blijven.
l. Op 24 maart 2016 heeft er opnieuw een bespreking plaatsgevonden tussen [HR manager] en [appellant] en is [appellant] medegedeeld dat hij zich geheel afzijdig dient te houden van [extern consultant] .
m. Op 30 maart 2016 heeft de HR Directeur, de heer [HR Directeur] (hierna: [HR Directeur] ) een anonieme klacht ontvangen welke erop neer kwam dat de affectieve relatie tussen [appellant] en [extern consultant] effect heeft op de wijze waarop beiden hun functie vervullen.
n. Op 11 april 2016 heeft [appellant] in een gesprek met [HR Directeur] medegedeeld dat hij niet juist had gehandeld door niet eerder te melden dat hij een relatie heeft met [extern consultant] .
o. Op 18 mei 2016 heeft [leidinggevende van appellant] aan [appellant] medegedeeld dat de dienstbetrekking niet kan worden voortgezet vanwege een vertrouwensbreuk en gevraagd of [appellant] op 19 mei 2016 aanwezig kan zijn bij een bespreking met [HR Directeur] .
p. Op 19 mei 2016 heeft [appellant] zich bij [Europe] ziek gemeld en een bespreking heeft vervolgens niet meer plaatsgevonden.
q. Op 31 mei 2016 heeft [appellant] zijn werkzaamheden weer hervat.
r. Met ingang van 10 juni 2016 is [appellant] door [Europe] vrijgesteld van werk en partijen hebben in overleg het afwezigheidsbericht van [appellant] opgesteld.
s. Bij e-mailbericht van 10 juni 2016 heeft de advocaat van [appellant] [Europe] gesommeerd om [appellant] weer te werk te stellen bij [Europe] .
t. [Europe] heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van [appellant] tot wedertewerkstelling.
u. Sinds 16 juni 2016 woont [appellant] in [woonplaats] te België.
v. [Europe] heeft bij verzoekschrift, dat op 27 juni 2016 ter griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda is ontvangen, ontbinding verzocht van de met [appellant] gesloten arbeidsovereenkomst. Bij beschikking van 29 juli 2016 heeft de kantonrechter zich ingevolge artikel 22 EEX-Vo onbevoegd verklaard tot kennisname van het ontbindingsverzoek, aangezien [appellant] sinds 16 juni 2016 woonachtig is in België.
w. Bij dagvaarding van 16 augustus 2016 heeft [Europe] bij de Arbeidsrechtbank Antwerpen ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] gevorderd.
x. Bij e-mailbericht van 12 oktober 2016 heeft de leidinggevende van [appellant] , de heer [leidinggevende] , aan de ABR staff en geheel Global Supply Chain medegedeeld dat [tijdelijke vervanger van appellant] als “interim” en “temporarily” de functie/positie van [appellant] zal invullen. [tijdelijke vervanger van appellant] is sinds 2012 werkzaam binnen [Europe] en laatstelijk werkzaam in de functie van Director Supply Chain Latin America.
y. Naar aanleiding hiervan heeft [appellant] wederom een kort gedingprocedure gestart waarin hij onder meer wedertewerkstelling heeft gevorderd. Bij vonnis van 17 november 2016 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, zaaknummer 5451572 VV EXPL 16-98, de vorderingen afgewezen. Van dit vonnis is [appellant] bij dit hof in hoger beroep gekomen. Deze zaak is bij het hof geregistreerd als zaaknummer 200.204.701/01. In deze zaak is tegelijkertijd met het pleidooi in de onderhavige zaak een comparitie na aanbrengen gehouden. Het is het hof ambtshalve bekend dat deze zaak thans op de rol van 27 juni 2017 voor antwoord-akte geïntimeerde staat.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] bij wijze van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, dat [Europe] wordt veroordeeld om:
a. [appellant] binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis in staat te stellen de werkzaamheden met betrekking tot zijn functie van Executive Director Supply Chain op de gebruikelijke wijze bij [Europe] te hervatten met alle faciliteiten en bevoegdheden die [appellant] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst mocht en mag genieten;
b. [appellant] binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis weer toe te laten tot de e-mailsystemen, waaronder zijn e-mail box [e-mail box] en weer toe te laten tot het intranet van [Europe] ;
c. het onder a en b omschrevene onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat [Europe] in gebreke is geheel of ten dele aan het te wijzen vonnis te voldoen, alsmede voor iedere dag (een deel van de dag daaronder begrepen) dat het verzuim voortduurt;
met veroordeling van [Europe] in de kosten van de procedure.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Voor [Europe] bestaat er geen enkele rechtens relevante reden om [appellant] op non-actief te stellen. Het op deze wijze “buiten spel” zetten van [appellant] werkt ook uiterst diffamerend voor [appellant] , met name gelet op zijn (hoge) positie binnen [Europe] en de top carrière die hij al ruim zes jaar bij [Europe] heeft. [appellant] heeft bij het besluit van [Europe] om [extern consultant] te behouden voor de organisatie geen (actieve) bemoeienis gehad. [appellant] heeft tijdens het gesprek van 23 juli 2015 enkel zijn visie gegeven op het functioneren van [extern consultant] . In de “Disciplinary policy” voor [Europe] B.V. staan disciplinaire maatregelen vermeld en daarin wordt een onderscheid gemaakt in levels. [Europe] heeft deze procedure niet gevolgd. De sanctie ontslag (level 3) geldt voor grove nalatigheid ten aanzien van “standards and regulations” en “standard operating procedures” en voorts is dan vereist dat er sprake is van schade of potentiële schade voor [Europe] . Niet gesteld of gebleken is dat daarvan sprake is. Het handelen van [Europe] is dan ook in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap. [appellant] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering. De langdurige afwezigheid van [appellant] van de werkvloer kan leiden tot een separate ontslaggrond.
3.2.3.[Europe] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.