ECLI:NL:GHSHE:2019:3790

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
200.256.577_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging van partijen in hoger beroep inzake vergoeding van medicijn voor ADHD-patiënten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in een incident tot voeging van partijen. De zaak betreft een hoger beroep van de apotheek tegen CZ, een zorgverzekeraar, over de vergoeding van het medicijn dexmethylfenidaat voor patiënten met ADHD. De apotheek had in eerste aanleg vorderingen ingesteld, die door de rechtbank Zeeland-West-Brabant waren afgewezen. De eisers in het incident, die ook patiënten van de apotheek zijn, vorderden om zich te mogen voegen aan de zijde van de apotheek, omdat zij belang hebben bij de uitkomst van de procedure. Het hof oordeelde dat de eisers voldoende aannemelijk maakten dat zij nadelige gevolgen kunnen ondervinden van een ongunstige uitspraak voor de apotheek. Het hof heeft de vordering tot voeging toegewezen, waarbij het belang van de eisers werd erkend. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd verwezen naar de rol voor een antwoordmemorie van de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.256.577/01
arrest van 15 oktober 2019
gewezen in het incident ex artikel 217 Rv inzake

1.[eiser in incident tot voeging 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser in incident tot voeging 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in het incident tot voeging,
hierna tezamen te noemen: [eisers in incident tot voeging c.s.] ,
advocaat: mr. S. Donkelaar te Nijmegen,
in de zaak van
[de apotheek],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. K. Mous te Nijmegen,
tegen
Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A.,
Centrale Ziektekostenverzekering NZV N.V.,
Ohra Zorgverzekeringen N.V.,
Ohra Ziektekostenverzekeringen N.V.,
allen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. A.J.H.W.M. Versteeg te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 maart 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 februari 2019, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellante – [de apotheek] – als eiseres en geïntimeerden – CZ – als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/345633 / HA ZA 18-368)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie in het incident van [eisers in incident tot voeging c.s.] ;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van [de apotheek] ;
  • de antwoordmemorie in het incident van CZ.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In het incident wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. [de apotheek] exploiteert een apotheek, verleent farmaceutische zorg en richt zich met name op patiënten met ADHD. CZ is de naam van een overkoepelende organisatie van een aantal Nederlandse zorgverzekeraars.
b. [de apotheek] verstrekt aan patiënten met ADHD dexmethylfenidaat, als dit medicijn is voorgeschreven door de behandelend arts. Psychiaters schrijven dit medicijn slechts voor als andere meer gangbare vormen van ADHD medicatie minder geschikt zijn gebleken voor de patiënt.CZ pleegt aan haar verzekerden de kosten van dit medicijn niet te vergoeden.
c. [eisers in incident tot voeging c.s.] zijn beiden gediagnostiseerd met ADHD en zijn beiden patiënten van [de apotheek] .
3.2.
In eerste aanleg heeft [de apotheek] het volgende gevorderd:
a. een verklaring voor recht dat verzekerden van CZ met ADHD die het middel dexmethylfenidaat door hun arts voorgeschreven krijgen nadat gebleken is dat andere middelen onvoldoende effectief zijn of teveel bijwerkingen hebben, aanspraak maken op vergoeding van dit geneesmiddel op grond van de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde polisvoorwaarden van CZ;
b. een verklaring voor recht dat CZ onrechtmatig handelen jegens [de apotheek] door vergoeding van de door [de apotheek] bereide en ter hand gestelde dexmethylfenidaat aan haar patiënten (a) met ADHD, die (b) verzekerd zijn bij CZ en (c) het middel dexmethylfenidaat door hun arts voorgeschreven hebben gekregen nadat is gebleken dat andere middelen onvoldoende effectief zijn of teveel bijwerkingen hebben, generiek en zonder uitzondering te (blijven) weigeren;
c. CZ te gebieden om de door [de apotheek] verleende farmaceutische zorg aan haar patiënten (a) met ADHD, die (b) verzekerd zijn bij CZ en (c) het middel dexmethylfenidaat door hun arts voorgeschreven hebben gekregen nadat is gebleken dat andere middelen onvoldoende effectief zijn of teveel bijwerkingen hebben, te vergoeden als onderdeel van het verzekerde pakket en in overeenstemming met de door hen gehanteerde polisvoorwaarden, een en ander op straffe van een dwangsom.
3.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [de apotheek] afgewezen.
3.4.
[eisers in incident tot voeging c.s.] vorderen op grond van artikel 217 Rv te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [de apotheek] om het standpunt van [de apotheek] als appellante in de hoofdzaak te ondersteunen in het onderhavige geding. Zij stellen dat zij belang hebben bij de voeging, aangezien zij - indien het hof de vorderingen van [de apotheek] zou afwijzen - hiervan nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Bij afwijzing verliezen zij onder meer hun aanspraak op vergoeding van dexmethylfenidaat definitief en zijn zij genoodzaakt aparte procedures tegen CZ te starten.
3.5.
[de apotheek] ondersteunt de inhoud van de incidentele memorie tot voeging en refereert zich aan het oordeel van het hof.
CZ maakt bezwaar tegen deze voeging van partijen en voert hiertoe onder meer aan dat de voeging niet bijdraagt aan de behandeling van de hoofdzaak. Volgens CZ hebben [eisers in incident tot voeging c.s.] niet uitgelegd wat zij nog zouden willen toevoegen aan de stellingen van [de apotheek] nu hun advocaten alle op hun zaken betrekking hebbende stukken al onderdeel hebben gemaakt van het procesdossier in de hoofdzaak en diezelfde advocaten ook de belangen van [de apotheek] behartigen. CZ kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [eisers in incident tot voeging c.s.] niet uit eigen beweging ervoor gekozen hebben zich te voegen maar dat sprake is van een door [de apotheek] georkestreerde actie.
3.6.
Het hof merkt op dat de vordering tot voeging tijdig is ingesteld gelet op het bepaalde in artikel 353 lid 1 jo. 217 jo. 218 Rv.
Op grond van artikel 217 Rv kan een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde zij zich voegt. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridisch gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:306).
3.7.
Het hof is van oordeel dat [eisers in incident tot voeging c.s.] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de hiervoor bedoelde zin er belang bij hebben zich te mogen voegen aan de zijde van [de apotheek] .
CZ heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat indien de vorderingen van [de apotheek] in hoger beroep wederom worden afgewezen, [eisers in incident tot voeging c.s.] hiervan nadelige gevolgen kunnen hebben, aangezien zij dan hun (mogelijk toekomstige) aanspraak op vergoeding van dexmethylfenidaat verliezen. Vaststaat immers dat [eisers in incident tot voeging c.s.] dit middel voorgeschreven hebben gekregen en zij deze niet vergoed hebben gekregen van CZ.
De toewijzing van de vordering tot voeging leidt niet tot een onredelijke vertraging van de hoofdzaak, zoals CZ stelt. Evenmin is sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal dan ook de vordering tot voeging toewijzen.
3.8.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.9.
[eisers in incident tot voeging c.s.] hebben in hun incidentele memorie al inhoudelijke argumenten aangevoerd voor de hoofdzaak en hebben hierbij tevens aangegeven dat zij afzien van hun recht tot het nemen van een nadere memorie in de hoofdzaak. [de apotheek] en CZ worden dan ook in de gelegenheid gesteld om nog op deze argumenten te reageren. De zaak wordt dan ook naar de rol verwezen voor antwoordmemorie na voeging van partijen aan de zijde van [de apotheek] en CZ. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
laat [eisers in incident tot voeging c.s.] toe zich te voegen in de hoofdzaak tussen [de apotheek] en CZ aan de zijde van [de apotheek] ;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 12 november 2019 voor antwoordmemorie aan de zijde van [de apotheek] en CZ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 oktober 2019.
griffier rolraadsheer