In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van een belanghebbende die optierechten had ontvangen van zijn werkgever, [bedrijf]. De optierechten werden in 2004 onvoorwaardelijk toegekend, maar door een arbeidsconflict in 2005 kon de belanghebbende deze niet uitoefenen. Pas in 2012, na een civiele procedure, ontving hij een schadevergoeding van zijn werkgever, waarover de Inspecteur een aanslag in de inkomstenbelasting oplegde. De belanghebbende stelde dat het voordeel uit de uitoefening van de opties in 2012 belast moest worden, omdat het in eerdere jaren niet inbaar was door de weigerachtige houding van de werkgever. Het Hof oordeelde dat het voordeel inderdaad in 2012 belast moest worden, omdat het pas toen inbaar was. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.751.734. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende. Het Hof concludeerde dat er geen recht op immateriële schadevergoeding bestond, omdat de procedure niet langer dan vier jaar had geduurd.