Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Vooraf
2.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/349157/KG ZA 19-485)
3.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met de producties 12 t/m 15, met eiswijziging;
- de memorie van antwoord met de producties 1 t/m 11;
- de schriftelijke toelichting van de zijde van de man van 2 juni 2020 (waarin hij reageert op de memorie van antwoord van de vrouw);
- de schriftelijke toelichting van de zijde van de vrouw van 2 juni 2020 (waarin zij reageert op de schriftelijke toelichting van de man);
4.De beoordeling
€ 160.000,-- is reeds voldaan);
voorzieningenrechterheeft als volgt geoordeeld. De man heeft spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Echter, niet kan worden aangenomen dat partijen in juni 2018 (of nadien) een alomvattende wilsovereenstemming hebben bereikt over een verdeling van de huwelijksgemeenschap (rov. 4.4). De vorderingen van de man zijn afgewezen en de kosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
vonnishanteren, dit is gewijzigd in 14 dagen na het
arrest(onderstreping hof). Deze vermindering van eis is toegestaan.
- het bestaan van een alomvattende overeenstemming (grieven 1 t/m 3);
- de afwijzing van de vordering van de man sub 4 (tot betaling van een geldsom aan hem), (grief 4);
- de afwijzing van de vordering van de man sub 5 (schorsing van de executie van de beschikking van 7 oktober 2016), (grief 5);
voorzieningenrechteris van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat partijen in juni 2018 (of nadien) een alomvattende wilsovereenstemming hebben bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap (rov. 4.4). In het bijzonder zijn partijen het er niet over eens of het bedrag van € 375.000,-- dat de man aan de vrouw zou voldoen tegen finale kwijting (blijkens pt. 1 van de e-mail van de advocaat van de man van 20 juni 2018) een netto- of brutobedrag is. Ook over de betekenis van de vrijwaring voor fiscale claims (pt. 12 van genoemde e-mail) verschillen partijen van mening. Volgens de man komt een eventuele fiscale heffing die de vrouw zou treffen na uitvoering van de afspraken voor haar rekening. Volgens de vrouw dient zij gevrijwaard te blijven van zo’n heffing. Ook is in geschil of het afsprakenpakket van 20 juni 2018 een ondeelbaar geheel is of dat de afspraken ieder op zichzelf beschouwd moeten worden en nakoming van elk afzonderlijk punt, los van de overige punten, kan worden afgedwongen (rov. 4.4). Over de fiscale afwikkeling van de toedeling van de aandelen aan de man bestaat evenmin overeenstemming (rov. 4.6).
manvoert het volgende aan. De beschikking van de rechtbank in de echtscheidingsprocedure was niet juist. Op voorstel van de man zijn partijen daarom met elkaar in overleg gegaan. Het overleg heeft geleid tot overeenstemming, die is bevestigd in de e-mails van partijen van 20 juni 2018. De overeenkomst houdt het volgende in. De man betaalt de vrouw een totaal en finaal bedrag van € 375.000,--. Hij ziet af van het instellen van hoger beroep. De vrouw ziet af van partneralimentatie. Partijen verlenen elkaar finale kwijting, ook fiscaal.
vrouwvoert het volgende verweer. Partijen hebben noch op 20 juni 2018, noch op enig ander moment een alomvattende overeenstemming bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap (mva, pt. 29). Partijen zijn inderdaad, zoals de man stelt, op zijn voorstel met elkaar in overleg gegaan. De vrouw heeft daarmee ingestemd, om een lange hoger beroepsprocedure te voorkomen. De vrouw heeft daarbij wel als voorwaarde gesteld dat zij voorafgaande aan het overleg een bedrag van € 160.000,-- van de man zou ontvangen. De man heeft dit bedrag in drie tranches overgemaakt: twee keer € 50.000,-- en één keer € 60.000,--, zijnde studiegeld voor de kinderen (mva, pt. 15).
hofoordeelt als volgt. De onderhandelingen van partijen, die op 26 april 2019 tot een einde zijn gekomen, hebben niet geleid tot overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Voor een dergelijke verdeling is namelijk vereist dat partijen het wél eens zijn over de financiële consequenties die de verdeling voor ieder van hen heeft (het ontstaan van vorderingen uit over- en onderbedeling), aldus HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279, rov. 4.2.2). Dat is hier niet het geval. Partijen zijn het er niet over eens of een netto of bruto bedrag moet worden vergoed. Overeenstemming over het door de man aan de vrouw te vergoeden bedrag vormt een noodzakelijk onderdeel van de verdeling. De man voert wel aan dat het om een klein bedrag gaat, maar de vrouw heeft dit betwist en de man laat verder na zijn stelling te onderbouwen, zodat daarvan niet mag worden uitgegaan. Verder staat voldoende vast dat partijen een omvattende regeling hebben willen treffen (dus mede omvattend het door de man aan de vrouw te vergoeden bedrag), en er in die zin sprake diende te zijn van “een ondeelbaar geheel” aan afspraken. Het was immers de bedoeling van beide partijen af te zien van hoger beroep, waarbij de regeling van partijen in de plaats zou treden van het bevel van de rechter tot verdeling. De bedoelde omvattende regeling is niet tot stand gekomen.
elkaar” dienen te vrijwaren voor fiscale claims (schriftelijke toelichting, pt. 16). Deze wederkerigheid doet niet af aan hetgeen hiervóór werd overwogen. De verplichting van de vrouw tot vrijwaring van de man, staat namelijk niet aan de verplichting van de man tot vrijwaring van de vrouw in de weg. Over het belang van de op de man rustende vrijwaringsverplichting voor de kwestie of sprake is van een bruto of netto bedrag heeft het hof hiervóór al geoordeeld, zodat met een verwijzing daarnaar wordt volstaan.
zondervrijwaring voor fiscale claims (dus met een bruto bedrag). De vrouw heeft onbestreden verklaard dat van het bedrag van € 160.000,--, € 60.000,-- voor de kinderen was. Voorts is niet gebleken dat de vrouw uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgemeenschap niet gerechtigd zou zijn, tot het restantbedrag van € 100.000,--.
manheeft gevorderd de vrouw te veroordelen om met ingang van 1 april 2019 maandelijks aan de man te voldoen een bedrag van € 975,-- tot aan de dag der notariële levering van de woning aan de man. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen, in het bijzonder omdat niet in hoge mate aannemelijk is dat de man door toedoen van de vrouw schade lijdt.
vrouwheeft verweer gevoerd tegen de vordering.
hofoordeelt als volgt. Anders dan de man meent, hebben partijen geen overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Die overeenstemming veronderstelt niet alleen dat partijen hebben afgesproken wie welke goederen toegedeeld krijgt, maar óók dat zij het eens zijn over de financiële consequenties daarvan: hier, kort gezegd, het netto dan wel bruto door de man te vergoeden bedrag. Het hof verwijst kortheidshalve naar hetgeen het daarover hiervóór heeft overwogen. Partijen zijn het niet eens over het door de man te vergoeden bedrag. Dit betekent dat in het kader van deze kortgedingprocedure niet is gebleken van een verdeling van de huwelijksgemeenschap (waartoe de woning behoort). Dat de man niet meer de volledige aftrek van de hypotheekrente kan genieten, en in zoverre een financieel voordeel mist, is overigens het gevolg van fiscale wetgeving. Zonder nadere toelichting die de man heeft nagelaten te geven, valt niet in te zien waarom de vrouw hiervan een verwijt valt te maken. De grief faalt.
voorzieningenrechterheeft de vordering van de man de door de vrouw ingezette executie van de echtscheidingsbeschikking van 7 oktober 2016 met onmiddellijke ingang te schorsen afgewezen, omdat de vrouw met de executie geen misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt. De voorzieningenrechter heeft daarbij het volgende overwogen. De vrouw ontleent aanspraak op partneralimentatie aan de echtscheidingsbeschikking. Vast staat dat partijen nadat de echtscheidingsbeschikking is gegeven, met elkaar in overleg zijn getreden en dat zij nadere afspraken hebben gemaakt die de echtscheidingsbeschikking op onderdelen heeft ingehaald. De vrouw heeft in het kader van die afspraken afstand gedaan van haar aanspraak op partneralimentatie vanaf 1 juli 2018 (later gewijzigd in 1 augustus 2018). Partijen zijn er echter tot op heden nog niet in geslaagd om het geheel aan afspraken uit te werken op een wijze waarin zij zich beiden herkennen en dus is er over de uitwerking geen wilsovereenstemming bereikt. Niet onaannemelijk is de stelling van de vrouw dat het prijsgeven van partneralimentatie onderdeel is van een meeromvattende deal. Vast staat dat partijen over onderdelen van die deal een geschil hebben dat, naar het zich laat aanzien, beslecht zal moeten worden via een bodemprocedure.
manhet volgende aan. Partijen hebben wél een overeenkomst (met ingang van 1 augustus 2018 is de alimentatie beëindigd), de vrouw heeft reeds een bedrag van € 160.000,-- ontvangen (zodat zij geen belang heeft bij executie) en de man betaalt maandelijks € 975,-- te veel aan hypotheekrente.
vrouwvoert hiertegen het volgende aan. Het prijsgeven van de partneralimentatie is onderdeel van de meer omvattende deal. Daarover is geen overeenstemming bereikt.
hofoordeelt als volgt.