ECLI:NL:GHSHE:2020:334

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.229.316_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geschil inzake werkzaamheden en financiële afwikkeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het geschil betreft werkzaamheden die [geïntimeerde] in opdracht van [appellant] heeft verricht in diens achtertuin, waaronder het plaatsen van een schutting en het aanleggen van een terras. Tussen partijen is een conflict ontstaan over de uitvoering van deze werkzaamheden en de financiële afwikkeling daarvan. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] deels toegewezen, waarbij [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van een bedrag voor de schutting en expertisekosten, terwijl in reconventie [appellant] is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geïntimeerde] voor de verrichte werkzaamheden.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en vordert hij vernietiging van het bestreden vonnis, met een nieuwe veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van diverse kosten en schadevergoeding. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen over de aard en omvang van de werkzaamheden en heeft een comparitie van partijen gelast. De kern van het geschil blijft de vraag of de werkzaamheden door [geïntimeerde] naar behoren zijn uitgevoerd en hoe de financiële afwikkeling dient te geschieden. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en zal partijen uitnodigen om voorstellen te doen voor deskundigen indien nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.229.316/01
arrest van 4 februari 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als:
[appellant],
advocaat: mr. N.P.M. Planthof te Goes,
tegen
[geïntimeerde],
handelend onder de namen
Zeeland Tuinen, [Kraanverhuur] Kraanverhuur, Zuid West hoveniers en Zuid West tuin design,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
advocaat: thans mr. R.H. Kuiper te Zoetermeer, voorheen mr. E. Pimentel te Schiedam, daarvoor mr. C. Langereis te Zoetermeer en daarvoor mr. M.P.K. Grootenboer te Zoetermeer,
op het hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen eindvonnis van 16 augustus 2017, tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5318184 / 16-4999)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden eindvonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 15 februari 2017, waarbij een comparitie van partijen ter plaatse is gelast.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 13 november 2017;
  • het herstelexploot van 1 december 2017;
  • de memorie van grieven, tevens houdende akte vermeerdering van eis, met producties;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met producties.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
In de periode van 23 mei 2016 tot en met 27 mei 2016 heeft [geïntimeerde] in opdracht en voor rekening van [appellant] werkzaamheden in de achtertuin van de woning van [appellant] verricht, bestaande uit het plaatsen van een schutting en het aanleggen van een terras.
3.1.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de aard en omvang van de door [geïntimeerde] te verrichten werkzaamheden, de uitvoering van de verrichte werkzaamheden en over de financiële afwikkeling van deze werkzaamheden en de daarvoor gebruikte materialen.
3.1.3.
Ondanks (e-mail)correspondentie tussen partijen, zijn partijen niet tot een oplossing gekomen.
Eerste aanleg
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg, na eiswijziging, gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen - zo begrijpt het hof - tot betaling van € 223,00 aan griffierecht, € 1.210,00 aan kosten expertiserapport, € 37,95 aan kosten handelsregister, € 100,81 aan kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding, € 61,94 en € 62,25 aan kosten voor beton/machines, € 150,00 aan kosten in verband met het voeren van de procedure en loon voor drie door [appellant] ingeschakelde vrijwilligers. Verder heeft [appellant] vernietiging/ontbinding van de overeenkomst met [geïntimeerde] gevorderd op grond van frauduleuze handelingen, vaststelling van schadevergoeding voor geleden immateriële/emotionele schade en herstel van alle werkzaamheden door een derde, begroot op € 4.525,00, te vermeerderen met vertragingsrente.
3.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Ook heeft [geïntimeerde] een vordering in reconventie ingesteld tot - zo begrijpt het hof - betaling van de door hem aan [appellant] in rekening gebrachte facturen van 31 mei 2016 en 7 juni 2016 tot een totaalbedrag van € 2.335,00 voor verrichte werkzaamheden en geleverde materialen, te vermeerderen met wettelijke rente. Een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.4.
[appellant] heeft tegen de vordering van [geïntimeerde] verweer gevoerd.
3.5.
Bij tussenvonnis van 15 februari 2017 heeft de kantonrechter een comparitie ter plaatse van de woning van [appellant] gelast, die op 16 mei 2017 is gehouden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
3.6.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen in conventie deels toegewezen, waarmee [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van € 835,00 met betrekking tot de schutting en het terras en € 200,00 aan expertisekosten, te vermeerderen met wettelijke rente. In reconventie heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van
€ 2.335,00, te vermeerderen met wettelijke rente. In conventie en in reconventie heeft de kantonrechter bepaald dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Hoger beroep
In principaal en in incidenteel hoger beroep
3.7.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd. Hij heeft gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, [geïntimeerde] in conventie te veroordelen tot betaling van i) € 124,19 aan kosten voor materialen en gereedschappen, ii) € 4.525,00 aan kosten voor herstel van de door [geïntimeerde] veroorzaakte schade, iii) € 1.210,00 aan expertisekosten, iv) het door hem conform het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 1.375,11, telkens te vermeerderen met wettelijke rente en v) € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Verder heeft hij gevorderd [geïntimeerde] in reconventie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, zowel in conventie als in reconventie. [appellant] heeft daartoe tien grieven aangevoerd.
3.8.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij heeft, onder aanvoering van twee grieven, gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, in conventie [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen betreffende de herstelkosten van de schutting en het terras en de expertisekosten, althans hem deze vorderingen te ontzeggen. Een en ander zowel in principaal als in incidenteel hoger beroep met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties.
3.9.
[appellant] heeft verweer gevoerd.
3.10.
Ook in dit hoger beroep is de kern van het geschil de aard en omvang van de door [geïntimeerde] te verrichten werkzaamheden, de uitvoering van de verrichte werkzaamheden en de financiële afwikkeling van deze werkzaamheden en de daarvoor gebruikte materialen.
3.11.
Vaststaat dat [geïntimeerde] in opdracht van [appellant] in diens achtertuin een schutting heeft geplaatst en een terras heeft aangelegd.
Volgens [appellant] zijn partijen voor het plaatsen van de schutting een totaalprijs van
€ 1.275,00 overeengekomen. Voor die prijs zou [geïntimeerde] ook werkzaamheden aan een naast de oude schutting gelegen pad met rode klinkertjes (cobblestones) verrichten. Voor het aanleggen van het terras zijn partijen een totaalprijs overeengekomen van € 1.600,00 voor manuren, materialen - inclusief nieuwe tegels -, tegelvoegsel en ophoogzand. [geïntimeerde] heeft
- aldus [appellant] - nagelaten de overeengekomen werkzaamheden aan het pad te verrichten en het plaatsen van de schutting en het aanleggen van het terras heeft hij, kort gezegd, niet naar behoren gedaan.
[geïntimeerde] betwist gemotiveerd dat hij werkzaamheden aan het pad diende verrichten en dat de bestratingsmaterialen, waaronder de nieuwe tegels, in de door [appellant] genoemde prijs van
€ 1.600,00 begrepen waren. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat [appellant] voor het aanleggen van het terras in totaal € 2.335,00 aan hem verschuldigd is. [appellant] betwist ook gemotiveerd de werkzaamheden aan de schutting en het terras niet naar behoren uitgevoerd te hebben.
3.12.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie overwogen dat hij de vorderingen van [appellant] aldus begrijpt dat [appellant] aanspraak maakt op schadevergoeding wegens noodzakelijk herstel van gebreken aan de door [geïntimeerde] geplaatste schutting en het door hem aangelegde terras en vergoeding van schade die het gevolg is van de werkzaamheden en gedragingen van [geïntimeerde] .
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] ter zake door [geïntimeerde] te verrichten werkzaamheden aan het pad afgewezen, omdat de door [appellant] gestelde afspraken op dit punt niet zijn komen vast te staan. Betreffende de schutting heeft de kantonrechter overwogen dat hij tijdens de comparitie heeft geconstateerd dat een aantal betonpalen niet waterpas staat, dat de hoogte van de eerste betonpaal afwijkt, dat alle betonpalen, behalve de eerste, stevig in de grond staan verankerd en dat de afdeklatten niet in een lijn staan. De gevorderde aanschafkosten voor beton (€ 61,94) inbegrepen, heeft de kantonrechter de kosten van herstel op € 500,00 geschat. Onder dit herstel valt het stevig vastzetten van de eerste betonpaal in beton. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen dat niet is gebleken van de noodzaak om de overige betonpalen te voorzien van een betonnen voet, zoals vermeld in het door [appellant] in het geding gebrachte expertiserapport, en dat een onderbouwing waarom verankering nodig is, ondanks voormelde constatering ter comparitie dat de overige betonpalen stevig verankerd zijn, ontbreekt. Ook heeft de kantonrechter overwogen dat tijdens de comparitie is vastgesteld dat de uitsparing van het deurslot van de poort in de schutting gebrekkig is uitgevoerd en dat één van de scharnieren is verroest. De herstelkosten daarvoor heeft de kantonrechter op € 85,00 geschat. Betreffende het terras heeft de kantonrechter de kosten voor herstel van de terrastegels, veroorzaakt door ondeskundig/ onjuist afzagen van de tegels, inclusief machinehuur, geschat op € 250,00. De overige klachten van [appellant] over de schutting en het terras heeft de kantonrechter verworpen.
In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van [appellant] tot betaling van € 2.335,00 voor het aanleggen van het terras toegewezen.
In principaal hoger beroep
3.13.
[appellant] kan zich hierin niet vinden. Hij komt met de
grieven 1 en 3 tot en met 8op tegen de beoordeling van de kantonrechter van zijn stellingen over de door [geïntimeerde] te verrichten en/of verrichte werkzaamheden aan het pad, de schutting en het terras.
3.14.
Het hof stelt vast dat partijen ten aanzien van de door [geïntimeerde] in opdracht van [appellant] te verrichten en/of verrichte werkzaamheden op vele punten verdeeld zijn, zowel wat de feiten als wat de daaraan te verbinden (rechts)gevolgen betreft.
Het hof heeft behoefte aan nadere inlichtingen over de aard en omvang van de door [geïntimeerde] in opdracht van [appellant] te verrichten en/of verrichte werkzaamheden. Zo is onduidelijk of en zo ja, welke afspraken tussen partijen zijn gemaakt over werkzaamheden aan het cobblestonepad. Het hof wijst erop dat de bewijslast op dit punt op [appellant] rust. Verder heeft het hof behoefte aan een nadere duiding en precisering van de klachten van [appellant] over de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden aan de schutting en het terras. Ook heeft het hof behoefte aan nadere (deskundige) voorlichting over de uitvoering van de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden en de begroting van de daar eventueel uit voortvloeiende schade.
De waarnemingen van de kantonrechter tijdens de comparitie ter plaatse, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van comparitie, en de bevindingen van de door [appellant] ingeschakelde deskundige, zoals vastgelegd in het hiervoor genoemde expertiserapport van 12 oktober 2016, acht het hof daartoe niet toereikend.
Gelet hierop zal het hof een comparitie van partijen gelasten, waarbij tevens kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
Partijen dienen er op voorbereid te zijn dat het hof tijdens deze comparitie een eventuele benoeming van een of meer deskundigen aan de orde zal stellen. Het hof nodigt (de advocaten van) partijen uit tijdens deze comparitie concrete voorstellen te doen omtrent de na(a)m(en) van (een) te benoemen deskundige(n) en suggesties te doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Nu de bewijslast van de stellingen dat de werkzaamheden aan de schutting en het terras door [geïntimeerde] niet naar behoren zijn uitgevoerd op [appellant] rust, is het hof voornemens een eventueel voorschot voor de kosten van de deskundige(n) ten laste te brengen van [appellant] .
Partijen dienen bescheiden waarop zij ter comparitie een beroep wensen te doen uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij en aan het hof.
3.15.
Met
grief 2klaagt [appellant] over de afwijzing van zijn vordering tot vernietiging dan wel ontbinding van de overeenkomst op grond van frauduleuze handelingen van [geïntimeerde] .
3.16.
[appellant] voert in dat verband aan deze vordering niet, zoals de kantonrechter veronderstelde, is gebaseerd op bedrog, maar op dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1 BW.
3.17.
Deze grief faalt. [appellant] verbindt aan deze vordering geen rechtsgevolg en vordert slechts schadevergoeding. Dit valt niet te rijmen met het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 BW, waarin is bepaald dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en die bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar is.
3.18.
Met
grief 9klaagt [appellant] over de afwijzing van zijn vordering tot vergoeding van de kosten voor het opstellen van het expertiserapport door de door hem ingeschakelde deskundige.
3.19.
[appellant] voert in dat verband aan dat de kantonrechter deze vordering tot een bedrag van € 200,00 heeft toegewezen, maar dat de totale kosten voor het opstellen van het expertiserapport € 1.210,00 bedragen. Hij wijst ter onderbouwing van deze stelling op de door de deskundige opgemaakte factuur van 12 oktober 2016.
3.20.
De beoordeling van deze grief is zodanig verbonden met de beoordeling van de grieven 1 en 3 tot en met 8 dat het hof de behandeling van deze grief zal aanhouden.
3.21.
Met
grief 10komt [appellant] op tegen de toewijzing van de vordering in reconventie tot betaling van € 2.335,00 voor het aanleggen van het terras door [appellant] aan [geïntimeerde] .
3.22.
[appellant] voert in dat kader aan dat partijen voor het plaatsen van de schutting een totaalprijs van € 1.275,00 zijn overeengekomen en dat deze prijs door hem aan [geïntimeerde] is voldaan. Voor het aanleggen van het terras zijn partijen een totaalprijs van € 1.600,00 overeengekomen. In totaliteit zijn partijen derhalve een prijs van € 2.875,00 overeengekomen en niet het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van € 2.335,00.
Verder beroept [appellant] zich op opschorting in de zin van artikel 6:262 BW en voert hij aan nooit facturen van [geïntimeerde] ontvangen te hebben.
3.23.
Ook de beoordeling van deze grief is zodanig verbonden met de beoordeling van de grieven 1 en 3 tot en met 8 dat het hof de behandeling van deze grief zal aanhouden.
Daarbij heeft het hof behoefte aan nadere inlichtingen over de tussen partijen overeengekomen prijs voor het aanleggen van het terras en de voor die prijs door [geïntimeerde] uit te voeren werkzaamheden en te leveren materialen, zodat ook dit op de comparitie aan de orde gesteld zal worden.
3.24.
Daarmee komt het hof toe aan de door [appellant] bij wege van eisvermeerdering ingestelde vordering tot terugbetaling van het - aldus [appellant] - door hem ter voldoening aan het bestreden vonnis reeds aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 1.375,11.
3.25.
Deze vordering komt slechts voor toewijzing in aanmerking indien de veroordeling van [appellant] die bij het bestreden vonnis werd uitgesproken door het hof onjuist wordt bevonden. Daarmee is ook deze vordering zodanig verbonden met de beoordeling van de grieven 1 en 3 tot en met 8 dat het hof de behandeling hiervan zal aanhouden.
Overigens merkt het hof op dat [geïntimeerde] gemotiveerd heeft betwist dat [appellant] ter voldoening aan het bestreden vonnis reeds € 1.375,11 heeft voldaan. De bewijslast ter zake rust op [appellant] .
In incidenteel hoger beroep
3.26.
Met
grief 1klaagt [geïntimeerde] over de veroordeling tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot € 835,00 voor herstel van de schutting en het terras.
3.27.
[geïntimeerde] voert in dat kader aan dat [appellant] tijdens de uitvoering van het werk aan de schutting en het terras aanwezig is geweest, dat hij tijdens de uitvoering van het werk nooit te kennen heeft gegeven dat hij niet akkoord was met (de uitvoering van) de werkzaamheden en dat [appellant] bij oplevering het werk heeft goedgekeurd, zodat het risico is overgegaan op [appellant] . Bovendien heeft [appellant] na oplevering zelf nog diverse werkzaamheden aan het werk uitgevoerd, zodat niet vastgesteld kan worden dat de vermeende gebreken, zo deze al voor rekening van [geïntimeerde] zouden komen, aan [geïntimeerde] te wijten zijn.
3.28.
Ook deze grief is onlosmakelijk verbonden met de beoordeling van de grieven 1 en 3 tot en met 8 in principaal hoger beroep. Hetgeen het hof hiervoor onder 3.13 en verder heeft overwogen ten aanzien van de grieven 1 en 3 tot en met 8 in principaal hoger beroep, geldt eveneens voor deze grief.
3.29.
Met
grief 2komt [geïntimeerde] op tegen de veroordeling tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot € 200,00 aan expertisekosten.
3.30.
Deze grief is onlosmakelijk verbonden met de beoordeling van grief 9 in principaal hoger beroep. Hetgeen het hof hiervoor onder 3.18 en verder heeft overwogen ten aanzien van grief 9 in principaal hoger beroep, geldt eveneens voor deze grief.
Slotsom
In principaal en in incidenteel hoger beroep
3.31.
Het hof zal een comparitie van partijen bepalen als hiervoor onder 3.14 en 3.23 weergegeven. Gelet op het financieel belang van de over en weer ingestelde vorderingen en de te verwachten kosten van het verder procederen, waaronder een eventueel op te laten maken deskundigenbericht, geeft het hof partijen ernstig in overweging om een minnelijke regeling van het geschil te beproeven.
3.32.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen in persoon, vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mr. E.J. van Sandick als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 3.14 en 3.23 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van
18 februari 2020voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt, onder verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 22 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3264), dat partijen op de hiervoor genoemde roldatum kunnen laten weten of zij verzoeken dat het hof een meervoudige zitting bepaalt, waarbij geldt dat indien één van partijen een dergelijk verzoek doet, het hof een meervoudige comparitie zal bepalen en indien geen van partijen zo’n verzoek doet de comparitie enkelvoudig zal plaatsvinden;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de zitting zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en R.F. Groos en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 februari 2020.
griffier rolraadsheer