ECLI:NL:GHSHE:2020:394

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
19/00224
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onroerendezaakbelasting voor bosperceel en vrijstelling natuurterreinen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant inzake de onroerendezaakbelasting (OZB) voor een bosperceel. Belanghebbende, eigenaar van het perceel, is aangeslagen in de OZB als eigenaar en gebruiker. Hij stelt dat het perceel onder de vrijstelling voor natuurterreinen valt, maar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch verwerpt dit standpunt. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als gebruiker in de zin van artikel 220 van de Gemeentewet, omdat hij het perceel niet daadwerkelijk heeft gebruikt. De waarde van het perceel is vastgesteld op € 3.000, wat niet in geschil is. Het hof concludeert dat de vrijstelling van OZB voor natuurterreinen niet van toepassing is, omdat niet is aangetoond dat Natuurmonumenten het perceel daadwerkelijk beheert. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00224
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 14 maart 2019, nummer SHE 18/2233, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haaren,
hierna: de Heffingsambtenaar,
over de hierna genoemde beschikking en aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van het perceel “ [adres 1] Nabij; perceel [nummer 1] ” te [plaats] , voorheen [woonplaats 2] (hierna: het perceel), per waardepeildatum 1 januari 2017, voor het jaar 2018, vastgesteld op € 3.000. Tegelijk met deze beschikking zijn voor het jaar 2018 aan belanghebbende aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor eigenaar en gebruiker opgelegd.
1.2.
Bij de - in één brief gezette - uitspraken op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de beschikking en de aanslagen ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de Heffingsambtenaar.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 28 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Op de zitting zijn verschenen belanghebbende met zijn zoon, en, namens de Heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van het perceel. Het perceel is een perceel bosgrond met een oppervlakte van ongeveer 3.130 m2. Er is geen fysiek onderscheid tussen het perceel en het omliggende bosgebied; er is geen hek om het perceel geplaatst. Het omliggende bosgebied wordt door Natuurmonumenten beheerd.
2.2.
Op 20 januari 2014 heeft Natuurmonumenten een brief aan belanghebbende geschreven met de volgende inhoud:
“Via deze brief informeer ik u over boswerkzaamheden die Natuurmonumenten medio 2014 in de bossen aan de oostzijde van het Nationaal Park de Loonse en Drunense Duinen wil gaan uitvoeren. Het gaat om de bosdelen die worden begrenst door [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en ten westen en oosten van [adres 5] . Om deze werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren vraag ik u om uw medewerking.(…)
De beheerwerkzaamheden bestaan uit het plaatselijk weghalen van grove dennen middels groepsdunningen, groepenkap en waar mogelijk het aanleggen van bosranden. (…)
(…)
Daarnaast staan er op nogal wat plaatsen Amerikaanse eiken en Amerikaanse vogelkers (…) dat Natuurmonumenten deze twee soorten voor een groot deel uit de bospercelen wil verwijderen. (…)
Zoals u wellicht weet, liggen in dit deel van het Nationaal Park ook veel privé kavels en zijn de eigendomsgrenzen moeilijk in het veld terug te vinden. Graag zou ik van uw kennis gebruik willen maken om in onderling overleg de grenzen te markeren voor de uit te voeren boswerkzaamheden. Deze hulp heb ik nodig om er voor te zorgen dat er op uw perceel niet per ongeluk wordt gekapt. Volgens de gegevens van het kadaster betreft het in uw geval de perceel: [nummer 2] .
Voor het tegengaan van de explosieve groei van Amerikaanse eiken en Amerikaanse vogelkersen is een grootschalige aanpak gewenst. Mocht u graag mee willen werken en dezelfde beheerwerkzaamheden willen (laten) uitvoeren in uw bosdeel, dan verzoek ik u hierover eveneens contact op te nemen met [A] . Hij kan u adviseren over de uit te voeren werkzaamheden of u kunt hem toestemming verlenen om de geschetste werkzaamheden ook op uw eigendom uit te laten voeren.
(…)”
2.3.
Op 31 januari 2014 heeft belanghebbende het volgende aan Natuurmonumenten gemaild:
“Geachte [A] ,
Mede naar aanleiding van ons telefoongesprek d.d. 31-01-2014 deze mail. Ik ben eigenaar van een perceeltje bosgrond te [woonplaats 2] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2] [nummer 2] groot 3130 m2. Indien jullie interesse hebben in het perceeltje wil ik het aanbieden voor € 4000,-- k.k. zegge: vierduizendeuro kosten koper. Deze aanbieding is geldig tot 28 februari 2014. Indien akkoord het notariële transport uiterlijk op 1 oktober 2014. Ik hoor het wel. Indien jullie geen gebruik maken van deze aanbieding geef ik toestemming om mee te werken aan de beheerwerkzaamheden voor zover het geen kosten voor mij meebrengt. Ik zie de reactie graag tegemoet.”
2.4.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een e-mailwisseling tussen hem en Natuurmonumenten uit februari en maart 2019 overgelegd. In antwoord op de e-mail van 23 maart 2019 waarin belanghebbende vraagt of er in het gebied Bosvorming Oost in [woonplaats 2] waaronder het perceel valt na 2014 door Natuurmonumenten beheerwerkzaamheden zijn uitgevoerd heeft Natuurmonumenten op 26 maart 2019 het volgende geantwoord:
“Vrijwilligers van ons lopen met enige regelmaat deze bossen door om de Amerikaanse vogelkers uit de bossen te verwijderen, de afgelopen 5 jaar zullen ze ongetwijfeld ook uw perceel bezocht hebben om de vogelkers uit het bos verwijderd te krijgen.
Wij zijn erg bij dat we ook op uw perceel mogen komen. Wij kunnen op deze manier voorkomen dat er zaadbronnen in het gebied ontstaan van deze boomsoort.”
2.5.
Over de jaren vóór 2018 is belanghebbende voor het perceel niet aangeslagen in de OZB.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of het perceel valt onder de vrijstelling voor natuurterreinen en of belanghebbende het perceel in 2018 in gebruik heeft gehad.
3.2.
De waarde van het perceel op de waardepeildatum van € 3.000 is tussen partijen niet in geschil. Verder voert belanghebbende in hoger beroep niet (meer) aan dat hij in de bezwaarfase moest worden gehoord.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, van de beschikking en van de aanslagen. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Artikel 220 van de Gemeentewet bepaalt dat OZB kan worden geheven van degenen die een onroerende zaak (zijnde een niet-woning) gebruiken en/of eigenaar zijn van een onroerende zaak. Wat een onroerende zaak is, is neergelegd in de Wet WOZ. In artikel 220d, eerste lid, letter e van de Gemeentewet en artikel 2, eerste lid, letter c van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (hierna: de Uitvoeringsregeling) is opgenomen dat natuurterreinen buiten aanmerking worden gelaten. Dit betekent dat deze terreinen zijn vrijgesteld van OZB. Dit is ook neergelegd in artikel 4, letter e, van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2018 van de gemeente Haaren (hierna: de Verordening).
4.2.
Een natuurterrein is op grond van de Uitvoeringsregeling en de Verordening vrijgesteld wanneer het wordt beheerd door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen (zoals Natuurmonumenten).
4.3.
Belanghebbende is van mening dat het perceel een natuurterrein is dat door Natuurmonumenten wordt beheerd en dat dus geen OZB kan worden geheven. De Heffingsambtenaar stelt daartegenover dat niet is gebleken dat Natuurmonumenten het perceel op de waardepeildatum en in het onderhavige jaar daadwerkelijk heeft beheerd. Ook in het geval er wel werkzaamheden door Natuurmonumenten zijn uitgevoerd, is, volgens hem, geen sprake van beheer, omdat het hier slechts incidentele werkzaamheden betrof.
4.4.
Het Hof volgt niet belanghebbendes stelling dat het perceel op de waardepeildatum en in het onderhavige tijdvak werd beheerd door Natuurmonumenten en dat hij daartoe een overeenkomst met Natuurmonumenten heeft gesloten. Natuurmonumenten heeft in de e-mail van 20 januari 2014 aan belanghebbende het aanbod gedaan om bepaalde beheerwerkzaamheden voor het perceel te gaan uitvoeren. In zijn e-mail van 31 januari 2014 geeft belanghebbende voorwaardelijk toestemming voor de beheerwerkzaamheden, namelijk alleen als dit voor hem geen extra kosten oplevert. Met deze voorwaardelijke toestemming is geen beheerovereenkomst tot stand gekomen. Dat was slechts het geval geweest indien het eerste aanbod van Natuurmonumenten van 20 januari 2014 door belanghebbende was geaccepteerd zonder daaraan zelf nadere voorwaarden te stellen. In zijn e-mail van 31 januari 2014 heeft belanghebbende een aantal voorstellen aan Natuurmonumenten gedaan, maar daarop heeft Natuurmonumenten niet meer gereageerd. Ook in zoverre is er geen overeenkomst tussen belanghebbende en Natuurmonumenten tot stand gekomen.
4.5.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat het feitelijke beheer in 2018 (wel) door Natuurmonumenten heeft plaatsgevonden en heeft verwezen naar de e-mailwisseling uit begin 2019. Naar het oordeel van het Hof volgt uit deze e-mails niet dat het perceel feitelijk is beheerd door Natuurmonumenten. Als Natuurmonumenten werkzaamheden op het perceel heeft uitgevoerd, dan waren dit, zo maakt het Hof op uit de e-mailwisseling, alleen incidentele werkzaamheden, die zagen op het bestrijden van vogelkers. Dit betekent dat er geen sprake was van beheer in de zin van de Uitvoeringsregeling en de Verordening (door Natuurmonumenten). Onder “beheer” wordt naar het algemeen spraakgebruik verstaan dat iemand als verantwoordelijke zorg draagt voor iets. Naar het oordeel van het Hof vergt het beheer van een natuurterrein, hier een bos, dat meer werkzaamheden plaatsvinden dan alleen het bestrijden van vogelkers, daaronder vallen namelijk ook het snoeien, kappen en planten van bomen en struiken. Niet gebleken is dat Natuurmonumenten in 2018 meer heeft gedaan dan het bestrijden van vogelkers. Het perceel valt daarom niet onder de definitie van een natuurterrein, zoals omschreven in de Uitvoeringsregeling en de Verordening.
4.6.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat hij gelijk behandeld moet worden als Natuurmonumenten, aangezien Natuurmonumenten voor (de door) haar (beheerde) percelen niet wordt aangeslagen in de OZB. Het Hof verwerpt dat standpunt. De vrijstelling van OZB geldt bij beheer door (specifieke) rechtspersonen, zoals Natuurmonumenten, omdat daarin een extra waarborg ligt dat de vrijstelling beperkt blijft tot echte natuurterreinen. De besluitgever mocht naar het oordeel van het Hof deze keuze maken. Daarmee slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel van belanghebbende niet; bij beheer door Natuurmonumenten of beheer door een natuurlijke persoon (zoals belanghebbende), is immers geen sprake van gelijke gevallen die gelijk behandeld moeten worden.
4.7.
Vervolgens heeft belanghebbende gesteld dat hij al 25 jaar niet op het perceel is geweest. Dit betekent, volgens hem, dat het perceel niet bij hem in gebruik was op de waardepeildatum en dat de aanslag OZB voor het gebruikersdeel ten onrechte aan hem is opgelegd. Belanghebbende wijst in dat kader op een uitspraak van Gerechtshof Leeuwarden van 18 september 2012 (ECLI:NL:GHLEE:2012:BX7847, r.o. 4.2.).
4.8.
Volgens vaste rechtspraak dient onder het begrip “gebruik” te worden verstaan: het metterdaad bezigen van een onroerende zaak ter bevrediging van de eigen behoefte (zie Hoge Raad 7 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2318).
4.9.
Belanghebbende is eigenaar van het perceel. Hij heeft niet alleen de bevoegdheid om over het perceel te beschikken, maar hij heeft het perceel, naar het oordeel van het Hof, ook daadwerkelijk metterdaad gebezigd ter bevrediging van zijn behoeften (vergelijk Hoge Raad 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0250). Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat om vast te stellen of sprake is van gebruik in de zin artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet - en daarmee in de zin van de Verordening - de aard van het object van belang is. Het metterdaad bezigen van een woonhuis of een perceel bouwterrein hoeft niet hetzelfde te zijn als het metterdaad bezigen van een bosperceel. De mogelijkheid van belanghebbende om het perceel te gebruiken naar zijn bestemming is voldoende om te worden aangemerkt als gebruiker in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet. Dat van die mogelijkheid feitelijk geen gebruik wordt gemaakt, doet daaraan niet af (zie ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 augustus 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3700).
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 6 februari 2020
door J.M. van der Vegt, voorzitter, M. Harthoorn en M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.