Uitspraak
s-HERTOGENBOSCH
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/322080 / HA ZA 16-751)
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten en het geschil
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Zij heeft de detaillering van de kozijnen en onderdorpels uitgevoerd conform de tekeningen van de architect. Er was geen sprake van een voor [appellante] kenbare ontwerpfout in deze tekeningen. [appellante] had ook geen opdracht tot verbetering van het detail. De detaillering is bedacht door de architect, er is een proefopstelling gemaakt en de proefkozijnen zoals vervaardigd door [appellante] zijn goedgekeurd door de architect, de RCE en [geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
“
Waterdichtheid: de raamkozijnen zoals door [adviseur] is geschetst is onvoldoende waterkerend. De aanslag tussen het schuine vlak en het bovenvlak is ± 7 mm. Dit is absoluut onvoldoende, bij windstuwing zal regenwater over deze aanslag worden getransporteerd en naar binnen kunnen geraken. Bij de standaard details van de NBvT (Nederlandse bond van timmerfabrikanten) dient de sponning minimaal 15 mm te bedragen. Door [Architecten Stedenbouwkundigen] wordt bevestigd dat het principedetail onvoldoende waterkerend is getuige de nieuwe detailtekening welke op 19 mei 2016 werd vervaardigd. Hierbij wordt een buitenlat op het bestaande kozijnonderdorpel gemonteerd enigszins voor de sponning geplaatst, dit om waterstuwing te voorkomen.”
Naar het oordeel van het hof mag van [appellante] voldoende deskundigheid en ervaring worden verwacht om de aanzienlijke afwijking van de norm te zien. Dat de waterkering van de kozijnen een aandachtspunt was bij de start van de restauratie had voor [appellante] des te meer reden moeten zijn voor alertheid op dit punt. Het feit dat een proefopstelling is gemaakt en/of een proefkozijn is goedgekeurd, hetgeen [geïntimeerden] overigens uitdrukkelijk betwisten, doet aan het voorgaande niet af. Door in deze omstandigheden niet te waarschuwen is [appellante] jegens [geïntimeerden] toerekenbaar tekortgeschoten. Dat betekent dat deze grief faalt.
nieuwehang- en sluitwerk onvoldoende is behandeld. Verder hebben [geïntimeerden] er terecht op gewezen dat – ten aanzien van de espagnoletten – in de overeenkomst is afgesproken dat de smid deze na het loogbad roestwerend zou behandelen met een niet nader omschreven verfproduct (en dus niet met (bijen)was). Ten slotte staat vast dat op verschillende plaatsen op het hang- en sluitwerk roestvorming is aangetroffen, zoals volgt uit de opnames van 27 februari 2016 en 4 april 2016 (bijlagen bij correspondentie overgelegd als prod. 10 bij dagvaarding). Gelet op het voorgaande heeft [appellante] de door [geïntimeerden] gestelde en door de deskundige bevestigde tekortkoming onvoldoende gemotiveerd weersproken.
6.Slotsom
7.Beslissing
,tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 721,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;