In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 9 januari 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die betrokken was bij de verkoop van GBL, een precursor voor de productie van GHB. Het hof heeft vastgesteld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel € 79.118,67 bedroeg, maar de advocaat-generaal heeft gevorderd dat dit bedrag zou worden verhoogd naar € 158.237,33. De verdediging heeft verweren gevoerd over de omvang van het geschatte voordeel en de opgelegde betalingsverplichting.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 52.162,00, na een vermindering van 10% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De totale betalingsverplichting aan de Staat is vastgesteld op € 41.730,00. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 834 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken.