In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in een hoger beroep. De appellanten, de vennootschap onder firma Pretaxi en haar vennoten, zijn in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. Dit vonnis, gewezen op 16 september 2021, veroordeelde hen tot betaling van achterstallig salaris aan de geïntimeerde, een taxichauffeuse die in dienst was bij Pretaxi. De arbeidsovereenkomst van de taxichauffeuse eindigde op 1 augustus 2020 na een ziekmelding op 19 maart 2020.
De kantonrechter had de vennootschap en haar vennoten hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 5.236,86 netto aan achterstallig salaris, met een wettelijke verhoging van 50% en buitengerechtelijke incassokosten. In het hoger beroep vorderde Pretaxi schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis op grond van artikel 351 Rv. Het hof heeft de incidentele vordering van Pretaxi afgewezen, omdat het hof van oordeel was dat het door Pretaxi gestelde restitutierisico niet voldoende was om de belangenafweging in haar voordeel te laten uitvallen.
Het hof oordeelde dat de taxichauffeuse, die recht had op haar achterstallige salaris, niet langer kon wachten op de betaling. Het hof hield de beslissing over de proceskosten aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De zaak staat op de rol voor het overleggen van een kopie van het procesdossier op 24 mei 2022.