ECLI:NL:GHSHE:2022:3144

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.294.801_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor tekortkomingen bij het aanleggen van een parketvloer en de waarschuwingsplicht

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [X] Parketvloeren voor schade die is ontstaan na het aanleggen van een parketvloer in de woning van [geïntimeerden]. De appellant, [X] Parketvloeren, heeft in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter bestreden, die hen had veroordeeld tot schadevergoeding. De kern van het geschil betreft de vraag of [X] Parketvloeren toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst door niet voldoende te waarschuwen voor de risico's van vochtproblemen in de muren van de woning. Het hof oordeelt dat [X] Parketvloeren op het moment van de werkzaamheden niet aan de waarschuwingsplicht heeft voldaan, wat leidt tot een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Het hof stelt vast dat zowel [X] Parketvloeren als [geïntimeerden] in gelijke mate hebben bijgedragen aan de schade, waardoor de vergoedingsplicht van [X] Parketvloeren met 50% wordt verminderd. De uiteindelijke schadevergoeding wordt vastgesteld op € 6.177,05, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof compenseert de proceskosten, aangezien beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200.294.801
(zaaknummer rechtbank Limburg, 8065443)
arrest van 13 september 2022
in de zaak van
[appellant], handelend onder de naam
[X] Parketvloeren,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [X] Parketvloeren,
advocaat: mr. M. Koolen-Ummels,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. E.H.C.K. Reijans.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 13 juli 2021. Bij dat arrest is een mondelinge behandeling gelast.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 augustus 2021;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis van 24 februari 2021
.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde 2] heeft in eerste aanleg gevorderd de veroordeling van [X] Parketvloeren tot betaling van een bedrag van € 12.354,10 aan schadevergoeding vermeerderd met rente en kosten. [X] Parketvloeren heeft daartegen verweer gevoerd.
3.2
De kantonrechter heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 24 februari 2021 [X] Parketvloeren veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerden] een bedrag van € 12.354,10 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de kantonrechter [X] Parketvloeren veroordeeld in de proceskosten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in dit geding om het volgende. Eind 2016 heeft [X] Parketvloeren een offerte uitgebracht aan [geïntimeerden] voor het leveren en leggen van een nieuwe parketvloer in hun woning. Tijdens de opname van de te verrichten opdracht heeft [X] Parketvloeren geconstateerd dat er mogelijk een vochtprobleem in de woning aanwezig was. [X] Parketvloeren heeft daarop (alvorens te starten met het werk) advies ingewonnen bij [Y] B.V. (hierna: [Y] ). In haar brief van 26 oktober 2016 heeft [Y] geadviseerd:
“(….) Er dient eerst een onderzoek gedaan te worden vanwaar al dit vocht komt. Ook in de muren loopt het restvocht tot boven de 3%. Om hier iets degelijks van te kunnen maken dienen alle dekvloeren verwijdert te worden en dient er een volledige opbouw gedaan te worden inclusief vochtkering zodat er geen optrekkend vocht meer in aanraking kan komen met de te plaatsen parketvloer. (…)”[geïntimeerden] zijn vervolgens zelf overgegaan tot het aanleggen van een betonnen vloerconstructie. Op deze betonnen vloerconstructie is in opdracht van [geïntimeerden] door het bedrijf [Z] B.V. (hierna: [Z] ) een cementdekvloer aangebracht. Nadat de cementdekvloer door [Z] was aangebracht heeft [Y] wederom een inspectiebezoek gebracht aan de woning van [geïntimeerden] en heeft als volgt geadviseerd:
“(…) Aan de schuifraam dient de ondervloer verstevigt te worden met 1 laag Wakol PU280, daar hier de dekvloer fel beschadigd is door in en uitlopen. Verder is de dekvloer van goede kwaliteit en kan er gelijmd worden met Wakol PU 225. (…)”[X] Parketvloeren heeft de parketvloer in februari 2017 gelegd. [geïntimeerden] waren op dat moment tevreden over het resultaat en hebben de factuur van [X] Parketvloeren van € 7.047,03 betaald.
Vervolgens is in oktober 2017 de parketvloer omhooggekomen en bol gaan staan. De parketvloer is daarop door meerdere deskundigen bekeken, onder meer door Bedi Vochttechniek (in opdracht van [geïntimeerden] ), door Uzin Utz Nederland B.V. (in opdracht van [Z] B.V.), door [Y] samen met de firma Wakol (in opdracht van [X] Parketvloeren) en door EFF EFF Bouwpathologie (in opdracht van [geïntimeerden] ). EFF EFF Bouwpathologie heeft gerapporteerd dat [X] Parketvloeren een fout heeft gemaakt, door onvoldoende te waarschuwen voor zijdelingse vochttoetreding tot de cementdekvloer/betonvloer vanuit de muren. [geïntimeerden] hebben daarop [X] Parketvloeren aansprakelijk gesteld voor de schade. [X] Parketvloeren heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen. De kantonrechter heeft de in eerste aanleg door [geïntimeerden] gevorderde schadevergoeding toegewezen.
4.2
[X] Parketvloeren is met vier grieven in hoger beroep gekomen en heeft geconcludeerd dat het vonnis dient te worden vernietigd, de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog worden afgewezen en [geïntimeerde 2] cs. het geld dienen terug te betalen dat [X] Parketvloeren uit hoofde van het vonnis heeft betaald, vermeerderd met rente. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of [X] Parketvloeren tegenover [geïntimeerden] toerekenbaar is tekortgeschoten en op die grond aansprakelijk is voor de daardoor door [geïntimeerden] geleden schade.
tekortkoming in de nakoming van verplichtingen uit de overeenkomst
4.3
[geïntimeerden] hebben zich op het standpunt gesteld dat [X] Parketvloeren is tekortgeschoten in de tussen haar en [geïntimeerden] gesloten overeenkomst. [geïntimeerden] hebben ter onderbouwing van dit standpunt in de inleidende dagvaarding verwezen naar de bevindingen van de door hen ingeschakelde deskundige F.M.J. Feron, verbonden aan EFF EFF Bouwpathologie (productie 3 bij de inleidende dagvaarding). Feron heeft in zijn eindrapport geconcludeerd:
“(…) Mijns inziens heeft [X] Parket weliswaar juist gehandeld door advies in te winnen bij haar leverancier, doch er is ook een tekortkoming te benoemen.
De vloer werd immers voor het aanbrengen van het parket door [Y] gecontroleerd en
akkoord bevonden. Wat daarbij verzuimd is, is vast te stellen of de vloer ook blijvend droog
zou zijn. Zowel [Y] als [X] Parket hebben op basis van de metingen verzuimd om er op te
wijzen dat vocht ook zijdelings vanuit de omringende muren kan toetreden tot de dekvloer en
daarmee tot de parketvloer. Dat is opmerkelijk omdat het rapport van [Y] van 26.10.2016
vermeldt dat ook in de muren het restvocht boven 3% oploopt. Klaarblijkelijk is met die vaststelling in het vervolgtraject niets meer gedaan. Mijns inziens schuilt er een toerekenbare tekortkoming in het feit dat zowel door [X] Parket als door de door haar ingeschakelde adviseur onvoldoende gewaarschuwd is voor zijdelingse vochttoetreding tot de cementdekvloer/betonvloer vanuit de muren. Als dit wel was gebeurd, dan had partij [geïntimeerde 2] passende maatregelen kunnen (laten) uitvoeren opdat de vloeropbouw van vochttoetreding gevrijwaard zou zijn (….)”.Naar het oordeel van het hof kan hieruit voldoende duidelijk worden afgeleid dat [geïntimeerden] zich op het standpunt hebben gesteld dat [X] Parketvloeren is tekortgeschoten in de op haar rustende waarschuwingsplicht en dat dit de verweten tekortkoming is. Voor zover [X] Parketvloeren met grief 1 hebben aangevoerd dat [geïntimeerde 2] de juridische uitwerking van de gepretendeerde wanprestatie onvoldoende uiteen hebben gezet, faalt deze grief dan ook.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de door [X] Parketvloeren in de woning van [geïntimeerden] gebreken vertoond. De parketvloer is in oktober 2017 omhoog gekomen / bol gaan staan.
- waarschuwingsplicht
4.5
In het onderhavige geval is van belang dat de overeenkomst tussen partijen niet alleen een koopovereenkomst van een vloer is maar ook moet worden aangemerkt als een overeenkomst van aanneming als bedoeld in artikel 7:750 van het Burgerlijke Wetboek (BW). Op grond van artikel 7:754 BW is de aannemer verplicht bij het aangaan of het uitvoeren van de opdracht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Hetzelfde geldt in geval van gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever, daaronder begrepen de grond waarop de opdrachtgever een werk laat uitvoeren, alsmede fouten of gebreken in door de opdrachtgever verstrekte plannen, tekeningen, berekeningen, bestekken of uitvoeringsvoorschriften. Het voorgaande brengt met zich dat [X] Parketvloeren op grond van artikel 7:760 BW in samenhang met artikel 7:754 BW aansprakelijk is voor een ondeugdelijke uitvoering van het werk, ook in het geval die ondeugdelijke uitvoering te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van zaken afkomstig van [geïntimeerden] , tenzij [X] Parketvloeren [geïntimeerden] daarvoor gewaarschuwd heeft. Een waarschuwing moet voldoende concreet zijn en voldoende duidelijk, zodat de opdrachtgever de risico’s kan inschatten en kan bepalen of hij bereid is die risico’s te lopen. In dit concrete geval betekent dit dat nu sprake is van een ondeugdelijke parketvloer (zie rov 4.4) , [X] Parketvloeren daarvoor ook aansprakelijk is, als de ondeugdelijkheid te wijten is aan de ondeugdelijkheid van de betonnen vloer en/of de daarop aangebrachte dekvloer, dan wel te wijten is aan de ondeugdelijkheid van de naastliggende muren, tenzij [X] Parketvloeren [geïntimeerden] daarvoor voldoende concreet en voldoende duidelijk heeft gewaarschuwd. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever de aannemer heeft willen belasten met het bewijs dat hij bij de uitvoering van het werk de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen, en dat uit die zorgvuldigheid een waarschuwingsplicht kan voortvloeien (Kamerstukken II 1992/93 23 095, nr. 3, p. 32-33). Van dit laatste is hier sprake. De bewijslast en het bewijsrisico dat aan de waarschuwingsplicht is voldaan rusten op [X] Parketvloeren. Het hof beoordeelt het verweer dat de waarschuwingsplicht is nagekomen als een bevrijdend verweer die past in de hiervoor weergegeven opvatting van de wetgever. Tevens pleit voor deze door het hof voorgestane bewijslastverdeling dat anders de opdrachtgever belast wordt met het bewijs van een negatief feit.
waarschuwingsplicht bij het aangaan van de overeenkomst
4.6
[X] Parketvloeren heeft bij het aangaan van de overeenkomst geconstateerd dat er vochtproblemen waren in het huis van [geïntimeerden] en heeft advies ingewonnen bij [Y] . In haar brief van 26 oktober 2016 heeft [Y] geadviseerd:
“(….)Er dient eersteen onderzoek gedaan te worden vanwaar al dit vocht komt. Ook in de muren loopt het restvocht tot boven de 3%. Om hier iets degelijks van te kunnen maken dienen alle dekvloeren verwijdert te worden en dient er een volledige opbouw gedaan te worden inclusief vochtkering zodat er geen optrekkend vocht meer in aanraking kan komen met de te plaatsen parketvloer. (…)”(onderstreping:
hof). Gesteld noch gebleken is dat deze brief ook door [X] Parketvloeren aan [geïntimeerden] is verstrekt. Wel heeft [X] Parketvloeren onderbouwd aangevoerd dat zij [geïntimeerden] er in een aantal gesprekken op heeft gewezen dat zij de muren dienden te (laten) behandelen. [X] Parketvloeren heeft in dit kader een tweetal verklaringen overgelegd. [persoon A] heeft in dit kader verklaard dat:
“Er is toen duidelijk gesproken over de nog verrichte werkzaamheden die [geïntimeerde 2] in hun huis moest doen voordat de vloer gelegd kon worden. Het ging zich voornamelijk om de binnen en de buiten muren die zij moesten laten behandelen voor eventueel optrekkend vocht. [X] Parket heeft meermaals [geïntimeerde 2] erop geattendeerd dat hij deze werkzaamheden moest laten uitvoeren om problemen van eventueel optrekkend vocht te voorkomen (…)”.[persoon B] heeft verklaard: “(…)
Ook is erop gewezen dat zowel de muur naar de gang als de buitenmuur voor mij een verhoogd vochtgehalte aangaven. Hier heb ik aangeraden om een expert van muurvocht te raadplegen omdat dit niet ons vakgebied is. Bij een volgend bezoek is dan ook gevraagd wat het resultaat was en volgens de uitleg die ik toen kreeg is er een expert geweest maar die bevestigde hun dat er wel een minimaal verhoogd vocht was in de muur maar dit was niet zo erg dat er wat aan gedaan moest worden (…)”. [geïntimeerden] hebben niet, dan wel onvoldoende betwist dat zij er door [X] Parketvloeren op zijn gewezen dat zij de binnen en buitenmuren moesten laten behandelen voor optrekkend vocht. [geïntimeerden] hebben de bij memorie van grieven door [X] Parketvloeren overgelegde verklaringen van [persoon A] en [persoon B] bij hun memorie van antwoord niet (inhoudelijk gemotiveerd) bestreden, [geïntimeerden] hebben deze slechts in algemene bewoordingen betwist. Naar het oordeel van het hof heeft [X] Parketvloeren ten tijde van het aangaan van de overeenkomst voldoende aan de op haar rustende waarschuwingsplicht voldaan.
waarschuwingsplicht bij de start van de werkzaamheden
4.7
[geïntimeerden] zijn vervolgens in overeenstemming met het advies van [X] Parketvloeren ertoe overgegaan om een nieuwe vloer aan te leggen, waarbij zij zelf de betonnen vloer constructie hebben aangebracht en [Z] daarop een cementdekvloer heeft aangebracht. Vervolgens heeft [Y] op 26 januari 2017 weer een inspectiebezoek aan de woning van [geïntimeerden] gebracht en heeft geconstateerd dat behalve bij het schuifraam waar de dekvloer is beschadigd door in- en uitlopen de dekvloer verder van goede kwaliteit is en dat er gelijmd kan worden met Wakol PU225. [Y] is in haar advies van 26 januari 2017 niet opnieuw ingegaan op haar advies van 26 oktober 2016 waarin zij aangeeft dat eerst een onderzoek dient te worden gedaan vanwaar al het vocht komt. Ook heeft zij geen nieuwe metingen gedaan naar het restvocht in de muren.
4.8
Naar het oordeel van het hof lag het op de weg van [X] Parketvloeren om – gelet op het advies van [Y] van 26 oktober 2016 – erop toe te zien dat de naar aanleiding van dit advies aangebrachte betonnen vloer en/of de daarop aangebrachte dekvloer, alsmede de naastliggende muren, dusdanig deugdelijk waren dat de parketvloer op dat moment kon worden aangebracht. Het hof is het op dit punt eens met de bevindingen van de deskundige Feron dat [X] Parketvloeren - met het volledige advies van [Y] van 26 oktober 2016 in het achterhoofd -eerst had dienen vast te stellen dat de vloer niet alleen op het moment van de metingen van [Y] op 26 januari 2017 en op het moment van het leggen van de parketvloer droog zou zijn, maar ook dat de vloer blijvend (althans genoegzaam) droog zou zijn. Gelet op het feit dat [Y] in haar advies van 26 oktober 2016 had aangegeven dat er onderzoek moest worden gedaan waar het vocht vandaan kwam en dat het restvocht in de muren boven 3% uitloopt, diende [X] Parketvloeren – ook in het geval zij [geïntimeerden] er nadrukkelijk op hadden gewezen te onderzoeken waar het vocht vandaan kwam en eventueel de muren te (laten) behandelen –te controleren of de vloer en de muren op dat moment daadwerkelijk geschikt waren om de parketvloer aan te leggen. Op het moment dat zij zouden hebben geconstateerd dat [geïntimeerden] - tegen hun advies in - geen onderzoek naar de herkomst van het vocht, dan wel het vochtgehalte in de muren had laten verrichten, dan wel dat de vloer en de muren niet blijvend droog waren, had zij [geïntimeerden] voldoende concreet en voldoende duidelijk moeten waarschuwen voor de gevolgen van de eventuele zijdelingse vochttoetreding tot de cementdekvloer/betonvloer vanuit de muren. Zou [geïntimeerden] ondanks door [X] Parketvloeren opnieuw op de gevaren te zijn gewezen, [X] Parketvloeren hebben opgedragen de parketvloer aan te brengen, dan zou dit volledig voor hun risico zijn gekomen.
4.9
Uit de stukken en uit wat door [X] Parketvloeren is aangevoerd blijkt echter onvoldoende dat [X] Parketvloeren, alvorens tot het leggen van de parketvloer over te gaan, hebben gecontroleerd dat de door [geïntimeerden] aangebrachte betonnen vloer en/of de daarop aangebrachte dekvloer blijvend droog zou zijn, dat [geïntimeerden] onderzoek hadden laten verrichten naar de herkomst van het vocht, dan wel dat zij maatregelen hadden genomen om het vochtgehalte in de muren tegen te gaan. [X] Parketvloeren hebben evenmin voldoende onderbouwd dat zij [geïntimeerden] op dat moment voldoende duidelijk en voldoende concreet hebben gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen indien zij op dat moment – zonder dat duidelijk was waar het vocht vandaan kwam - toch de parketvloer zouden gaan leggen, wat wel nodig was en op de weg van de aannemer had gelegen.
Uit de verklaring van [persoon A] (productie 1 bij de memorie van grieven) volgt weliswaar dat bij het aangaan van de overeenkomst is gesproken over het laten behandelen van de binnen- en buitenmuren tegen optrekkend vocht, maar niet dat [X] Parketvloeren op het moment dat zij de parketvloer zijn gaan leggen, hebben gecontroleerd dat deze werkzaamheden daadwerkelijk waren uitgevoerd of dat er toen gebleken was dat dit niet was gebeurd concreet en nadrukkelijk op de risico’s is gewezen die het desondanks plaatsen van de parketvloer met zich zou brengen. Ook uit de verklaring van [persoon B] volgt slechts dat [geïntimeerden] hebben medegedeeld - wat door hen is betwist - dat er een expert zou zijn geweest die bevestigde dat er minimaal verhoogd vocht was in de muur, maar dat dit niet zo erg was dat er wat aan gedaan moest worden. Uit deze verklaring volgt niet dat [X] Parketvloeren zelf nog een keer het vochtgehalte in de muren heeft opgemeten, of dat zij [geïntimeerden] nogmaals hebben gewaarschuwd voor de consequenties van het niet behandelen van de muur. Voor zover [X] Parketvloeren nog hebben aangevoerd dat [geïntimeerden] expliciet hebben medegedeeld dat zij de adviezen met betrekking tot de muren hadden opgevolgd, hebben zij dit standpunt niet nader onderbouwd. [geïntimeerden] hebben met klem betwist dat zij hebben medegedeeld dat zij de adviezen met betrekking tot de muren hebben opgevolgd. Bovendien ontslaat dit [X] Parketvloeren als aannemer niet van de verantwoordelijkheid om zelf te controleren of de vloer en de muren op dat moment daadwerkelijk geschikt waren om de parketvloer aan te leggen.
4.1
Uit het voorgaande volgt dat [X] Parketvloeren op het moment dat zij daadwerkelijk is gestart met de werkzaamheden niet aan de op haar rustende waarschuwingsplicht heeft voldaan en dat levert de tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst op.
art. 6:101 BW (eigen schuld)
4.11
[X] Parketvloeren heeft verder aangevoerd dat de schade mede het gevolg is van omstandigheden die volledig, dan wel voor minimaal 75 procent aan [geïntimeerden] kunnen worden toegerekend (art. 6:101 BW, eigen schuld). Volgens [X] Parketvloeren heeft zij [geïntimeerden] er meerdere keren uitdrukkelijk op gewezen dat onder andere eerst de muren nog moesten worden behandeld. [geïntimeerden] hadden volgens [X] Parketvloeren ook aangegeven de adviezen te hebben opgevolgd. [X] Parketvloeren heeft – naar haar zeggen – er alles aan gedaan om zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan door het direct inschakelen van een deskundige, [geïntimeerden] zorgvuldig te adviseren over de nog te verrichten werkzaamheden alvorens het leggen van de parketvloer zou (kunnen) gaan gebeuren, en heeft zij getracht [geïntimeerden] zo veel als mogelijk te waarschuwen voor de eventuele risico’s wanneer de adviezen niet opgevolgd zouden worden. De schade is door [geïntimeerden] zelf veroorzaakt door in strijd met de gegeven adviezen te handelen.
4.12
Wanneer de schade mede een gevolg is een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen. Voor [X] geldt, dat wanneer zij aan haar onderzoeks-en waarschuwingsplicht bij aanvang van de werkzaamheden zou hebben voldaan aangenomen kan worden dat dan de schade niet zou zijn ontstaan. Zoals het hof hiervoor onder 4.6 reeds heeft geoordeeld geldt voor [geïntimeerden] dat zij niet, dan wel onvoldoende hebben betwist dat zij er door [X] Parketvloeren op zijn gewezen dat zij de binnen en buitenmuren moesten laten behandelen voor optrekkend vocht. [geïntimeerden] hebben de bij memorie van grieven door [X] Parketvloeren overgelegde verklaringen van [persoon A] en [persoon B] bij hun memorie van antwoord niet (inhoudelijk gemotiveerd) bestreden, zodat het hof ervan uitgaat dat zij van [X] Parketvloeren inderdaad de adviezen met betrekking tot het laten onderzoeken, dan wel laten behandelen van de muren hebben gekregen. Hadden zij die opgevolgd dan valt op basis van de deskundigenberichten aan te nemen dat de schade niet of niet in dezelfde mate zou zijn ingetreden. [geïntimeerden] betwisten weliswaar met klem aan [X] Parketvloeren te hebben medegedeeld dat zij de adviezen met betrekking tot de muren hebben opgevolgd, maar dit doet niet af aan het feit dat zij deze adviezen wel hebben gekregen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [geïntimeerden] wel het advies hebben gekregen om het vochtgehalte in de muren te laten onderzoeken en de muren te (laten) behandelen, maar dat zij dit niet hebben gedaan. In zoverre zijn er daarom omstandigheden aan de zijde van [geïntimeerden] die mede tot de schade hebben bijgedragen. Naar het oordeel van het hof hebben [X] Parketvloeren en [geïntimeerden] in gelijke mate in het ontstaan van de schade bijgedragen.
De causale verdeling stelt het hof daarmee op 50/50, zodat de vergoedingsplicht van [X] met 50% dient te worden verminderd.
4.13
Het hof stelt het deel van de schade dat voor rekening van [geïntimeerden] blijft op vijftig procent van de herstelkosten. [geïntimeerden] hebben onbetwist gesteld dat de kosten van het herstel van de vloer € 12.354,10 bedragen. Het hof neemt dit bedrag tot uitgangspunt. De door [X] Parketvloeren te betalen schadevergoeding wordt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vastgesteld op vijftig procent van € 12.354,10, zijnde € 6.177,05. Grief 2 slaagt gedeeltelijk. Grief 3 faalt.
Verzuim vereist?
4.14
Met grief 1 heeft [X] Parketvloeren haar verweer gehandhaafd dat zij niet naar behoren in gebreke is gesteld, zodat ook daarom niet aan de wettelijke vereisten is voldaan om haar tot schadevergoeding aan te spreken.
4.15
Uit het voorgaande volgt dat [X] Parketvloeren toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende waarschuwingsplicht. In zoverre is nakoming blijvend onmogelijk - omdat niet goed valt in te zien hoe deze tekortkoming door nadere nakoming kon worden geheeld - zodat [geïntimeerden] recht hebben op vergoeding van de dientengevolge door hen geleden schade (art. 6:74 lid 1 BW), behoudens voor zover zij zelf aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen (art. 6:101 BW). In zo’n geval geldt de eis van een ingebrekestelling niet. Grief 1 faalt.
4.16
Met grief 4 richt [X] Parketvloeren zich nog tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Deze grief slaagt gedeeltelijk. Gelet op het voorgaande worden partijen over een weer in het ongelijk gesteld. Het hof ziet aanleiding om de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te compenseren.
4.17
Aan de bewijsaanbiedingen wordt voorbijgegaan omdat geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien deze worden bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

5.De slotsom

5.1
De grieven 1, 3 falen. De grieven 2 en 4 slagen gedeeltelijk. Het bestreden vonnis van 24 februari 2021 zal worden vernietigd.
5.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
5.3
De door [X] Parketvloeren gevorderde terugbetaling van het bedrag dat zij op basis van het vonnis aan [geïntimeerden] heeft voldaan kan, vermeerderd met wettelijke rente, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar reeds omdat rente in verband met een onverschuldigde betaling niet onder het bereik van art. 6:119a BW valt.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond) van 24 februari 2021 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [X] Parketvloeren om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 6.177,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg, tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerden] om aan [X] Parketvloeren te betalen het bedrag dat [X] Parketvoeren ter uitvoering van het hierbij vernietigde vonnis heeft voldaan vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag gerekend vanaf de dag van betaling tot aan de dag der algehele terugbetaling;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van beide instanties draagt;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022.
griffier rolraadsheer