In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) met betrekking tot een aantal kampeerauto’s. De belanghebbende had eerder aangifte gedaan voor de registratie van zeven voertuigen en had bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte voor enkele van deze voertuigen. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren ongegrond verklaard en een naheffingsaanslag opgelegd voor twee voertuigen. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 29 september 2022 was de belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. Het hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende op de juiste wijze was uitgenodigd en dat er geen schending van de hoorplicht was. De belanghebbende had ook geen andere gemachtigde aangewezen na een eerdere weigering van zijn gemachtigde om bijstand te verlenen. Het hof heeft de argumenten van de belanghebbende over de waardevermindering van de kampeerauto’s en de proceskostenvergoeding beoordeeld, maar heeft geen aanleiding gezien om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.
Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de hoorplicht, de waardevermindering en de proceskostenvergoeding. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep is ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft geen recht op teruggaaf van de BPM voor de betrokken voertuigen, en het hof heeft geen redenen gezien om de proceskosten te vergoeden.