ECLI:NL:GHSHE:2024:2388

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
200.308.758_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De vraag of er sprake is van één overkoepelende samenwerkingsovereenkomst of meerdere afzonderlijke overeenkomsten in de levering van elektrische fietsen, en de gevolgen van ontbinding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van Bike 040 B.V. tegen de curator van The-Bike B.V. en Rabobank. De kern van het geschil betreft de vraag of de leveranties van elektrische fietsen onder één overkoepelende samenwerkingsovereenkomst vallen of dat het gaat om vier afzonderlijke overeenkomsten. Bike 040 stelt dat er sprake is van één samenwerkingsovereenkomst, terwijl de curator en Rabobank dit betwisten. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder de oprichting van The-Bike, de faillietverklaring en de leveranties die zijn gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de curator in eerste aanleg vorderingen heeft ingesteld tegen Bike 040, waaronder de afgifte van fietsen en betaling van te veel betaalde bedragen. Het hof heeft de grieven van Bike 040 deels gegrond verklaard, maar ook geoordeeld dat de curator recht heeft op vervangende schadevergoeding wegens niet-geleverde fietsen. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd en de eerdere uitspraak van de rechtbank deels vernietigd en deels bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.308.758/01
arrest van 23 juli 2024
in de zaak van
Bike 040 B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Bike040,
advocaat: mr. A. Kara te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van The-Bike B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Coöperatieve Rabobank U.A.,gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als de curator c.s., en ieder afzonderlijk als de curator respectievelijk Rabobank,
advocaat: mr. T.G.G. Raijmakers te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 mei 2022 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/356327 / HA ZA 20-178 gewezen vonnis van 22 september 2021 (hierna: het bestreden vonnis).

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 24 mei 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 27 september 2022;
  • de memorie van grieven tevens wijziging van eis met producties;
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van grieven in (deels) voorwaardelijk incidenteel appel met producties;
  • de memorie van antwoord in principaal appel.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

In het principaal hoger beroep en het (deels) voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. The-Bike B.V. (hierna: The-Bike) hield zich bezig met de handel in (onder meer) elektrische fietsen.
b. Bike040 (voorheen genaamd Cottonwave International en later Cottonwave) exploiteert een groothandel in (onder meer) elektrische fietsen.
c. Mihatra B.V. (hierna: Mihatra), ook een onderneming die zich bezighoudt met de handel in elektrische fietsen, heeft (voor zover in deze procedure relevant) vier keer fietsen van het merk The-Bike (hierna: Bike-fietsen) besteld bij Bike040. Hierna wordt daarom gesproken van leverantie 1, 2, 3 en 4.
d. The-Bike is op 7 mei 2018 opgericht, waarna The-Bike de positie van Mihatra heeft overgenomen, in ieder geval voor wat betreft bovengenoemde vier leveranties.
e. The-Bike is op 5 november 2019 failliet verklaard.
De procedure bij de rechtbank
6.2.
Zakelijk samengevat, hebben de curator c.s. in de procedure bij de rechtbank in conventie gevorderd:
1. een verklaring voor recht dat de Bike-fietsen en daarbij behorende accu’s die onderdeel uitmaken van leverantie 1 zijn geleverd aan The-Bike, zodat deze fietsen eigendom zijn van The-Bike;
2. Bike040 te gebieden om de betreffende fietsen en daarbij behorende accu’s aan de curator c.s. af te geven op straffe van een dwangsom en onder bepaling dat Bike040 gehouden is om de kosten van het transport ter zake te voldoen, althans te verklaren voor recht dat Bike040 in dit verband onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade van de curator c.s. in dat kader.;
3. betaling aan de curator c.s. van:
a. € 24.162,49 voor te veel betaalde bedragen inzake leverantie 1;
b. USD 281.791,00 voor te veel betaalde bedragen inzake leverantie 2;
c. € 165.340,00 voor te veel betaalde bedragen inzake leverantie 3;
d. USD 27.720,00 voor te veel betaalde bedragen inzake leverantie 4;
e. € 515.250,00 voor niet geleverde Bike-fietsen uit leverantie 1.
6.3.
Voorafgaande aan haar conclusie van antwoord heeft Bike040 een incident opgeworpen waarin zij op grond van artikel 220 lid 2 en lid 3 Rv voeging van de zaak vorderde met de eveneens bij de rechtbank Oost-Brabant aanhangige zaak met nummer C/01/353257 / HA ZA 19-766. Die vordering is bij tussenvonnis van 22 juli 2020 afgewezen. Vervolgens heeft Bike040 tegen het door de curator c.s. in de hoofdzaak gevorderde verweer gevoerd. Op dat verweer wordt hierna teruggekomen voor zover dat voor de beoordeling in hoger beroep van belang is.
6.4.
In reconventie heeft Bike040 vier vorderingen ingesteld, waarvan - zo verstaat het hof - de eerste een voorwaardelijke is. Enigszins verkort weergegeven, houden zij het volgende in:
1. indien en voor zover Bike040 veroordeeld zou worden om aan de curator c.s. enige bedragen te betalen, te verklaren voor recht dat Bike040 het recht heeft om met die bedragen de door Bike040 geleden schade - waaronder de vordering van de Chinese leverancier, facturen van de Cargo Master en de facturen die betrekking hebben op de opslagkosten - te verrekenen;
2. te verklaren voor recht dat het door de curator c.s. gelegde beslag onrechtmatig is jegens Bike040 met veroordeling van de curator c.s. tot vergoeding van de door Bike040 geleden schade – waaronder de deurwaarderskosten – nader op te maken bij staat;
3. te verklaren voor recht dat de door de Rabobank gedane strafrechtelijke aangifte onrechtmatig is jegens Bike040 met veroordeling van Rabobank tot vergoeding van de door Bike040 geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
4. te verklaren voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst (of subsidiair de overeenkomsten 1 tot en met 4) is (zijn) ontbonden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van The-Bike met veroordeling tot vergoeding van de door Bike 040 geleden schade nader op te maken bij staat.
6.5.
De curator c.s. hebben verweer gevoerd tegen het in reconventie door Bike040 gevorderde. Op dat verweer wordt hierna teruggekomen voor zover dat voor de beoordeling in hoger beroep van belang is.
6.6.
Bij tussenvonnis van 16 september 2020 heeft de rechtbank een verschijning van partijen bevolen voor een te houden mondelinge behandeling. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2021 en daarvan is een proces-verbaal opgemaakt dat deel uitmaakt van de gedingstukken.
6.7.
Op 22 september 2021 heeft de rechtbank het bestreden vonnis gewezen. Daarbij heeft de rechtbank in conventie Bike040 veroordeeld tot, kort gezegd, betaling aan de curator van de bedragen die zijn genoemd onder 5.1. van het dictum van het bestreden vonnis, en in reconventie voor recht verklaard dat de overeenkomsten van leveranties 2, 3 en 4 zijn ontbonden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van The-Bike.
Het hoger beroep
6.8.
Bike040 heeft in principaal hoger beroep elf grieven aangevoerd die alle zijn voorzien van een toelichting. Ook heeft Bike040 blijkens de kop van haar memorie van grieven bij die gelegenheid haar eis gewijzigd. Aan het slot van de memorie van grieven heeft Bike040 vervolgens geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen zoals deze na de wijziging van eis zijn komen te luiden, inhoudende dat (zakelijk weergegeven):
- voor recht wordt verklaard dat de curator c.s. - door de handelwijze zoals deze onder grief IX is verwoord - onrechtmatig hebben gehandeld jegens Bike040 met hoofdelijke veroordeling van de curator c.s. tot vergoeding van de door Bike040 geleden schade, nader op te maken bij staat;
- voor recht wordt verklaard dat de door Rabobank gedane strafrechtelijke aangifte onrechtmatig is jegens Bike040 met veroordeling van Rabobank tot vergoeding van de door Bike040 geleden en nog te lijden schade, waaronder reputatieschade, nader op te maken bij staat;
- voor recht wordt verklaard dat primair de overeenkomst (levering van 7.200 fietsen verspreid over de jaren 2018 en 2019; die overeenkomst is door de rechtbank in het bestreden vonnis aangeduid als de samenwerkingsovereenkomst) of subsidiair de overeenkomsten I, II, III en IV buitengerechtelijk is/zijn ontbonden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de curator c.s. met veroordeling van de curator c.s. tot vergoeding van de door Bike040 geleden schade nader op te maken bij staat;
- indien en voor zover Bike040 veroordeeld zou worden om aan de curator c.s. enige bedragen te betalen, voor recht wordt verklaard dat Bike040 het recht heeft om met die bedragen de door Bike040 geleden schade te verrekenen;
- de vorderingen van de curator c.s. voor zover in conventie toegewezen, alsnog volledig worden afgewezen;
een en ander met veroordeling van de curator en Rabobank in de proceskosten.
6.9.
De curator c.s. hebben de grieven in het principaal hoger beroep bestreden en daarbij geconcludeerd tot, zakelijk weergegeven, niet-ontvankelijkverklaring van Bike040 in haar hoger beroep althans bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van Bike040 in de kosten. Zij hebben verder (deels) voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij twee onvoorwaardelijke grieven geformuleerd, en vier voorwaardelijke grieven, namelijk onder de voorwaarde dat één of meer van de door Bike040 in het principaal hoger beroep geformuleerde grieven gegrond wordt bevonden. Daarbij hebben zij geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot het alsnog veroordelen van Bike040 overeenkomstig wat de curator c.s. in eerste aanleg hebben gevorderd.
6.10.
Bike040 heeft de grieven in het (deels) voorwaardelijk incidenteel hoger beroep bestreden en daarbij geconcludeerd tot - zoals het hof een en ander verstaat - niet-ontvankelijkverklaring van de curator c.s. althans verwerping van het (deels) voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met veroordeling van de curator c.s. in de kosten.
6.11.
Het door Bike040 ingestelde principaal hoger beroep slaagt deels. Het hof zal hierna uiteenzetten waarom dat zo is. Verder betekent het deels slagen van het principaal hoger beroep dat de voorwaarde waaronder de incidentele grieven III tot en met VI zijn ingesteld, wordt vervuld, zodat het hof ook aan behandeling van die grieven zal toekomen. Daarbij zal blijken dat en waarom ook het door de curator c.s. ingestelde incidentele hoger beroep deels slaagt. Op de verdere consequenties van een en ander zal het hof aan het slot van dit arrest terugkomen.
De eiswijziging van Bike040 in hoger beroep
6.12.
Hiervoor is in rechtsoverweging 6.8. al opgemerkt dat blijkens de kop van de memorie van grieven Bike040 bij die gelegenheid haar eis heeft gewijzigd. Bike040 heeft die eiswijziging niet gespecificeerd en ook niet concreet en toegespitst toegelicht, maar zij heeft volstaan met het aan het slot van de memorie van grieven formuleren van haar eis in hoger beroep. De curator c.s. hebben hiertegen geen bezwaar geformuleerd, althans niet een als zodanig herkenbaar bezwaar. Gelet daarop zal het hof bij de verdere beoordeling in hoger beroep uitgaan van de eis zoals deze door Bike040 is geformuleerd aan het slot van de memorie van grieven.
De grieven in het principaal hoger beroep en het (deels voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
Inleidende overweging
6.13.
In algemene zin betogen de curator c.s., met een beroep op de eisen van een goede procesorde, over de diverse principale grieven van Bike040 dat zij moeten falen. De curator c.s. wijzen er daarbij op dat deze grieven onduidelijk en deels onbegrijpelijk zijn en dat bij diverse principale grieven niet is geconcretiseerd tegen welke specifieke rechtsoverwegingen van het bestreden vonnis zij zich richten. Daarnaast betogen de curator c.s. dat ook onduidelijk is wat Bike040 met bepaalde stellingen en/of producties poogt aan te tonen en welke rechtsgevolgen daaraan verbonden worden. Het hof overweegt naar aanleiding hiervan het volgende.
6.14.
Procespartijen dienen hun stellingen en weren in hun processtukken op een heldere en toetsbare wijze naar voren te brengen. Voor zover zij hun stellingen en weren onderbouwen met producties, dienen zij in hun processtukken op begrijpelijke en navolgbare wijze aan te duiden welke delen daarvan relevant zijn voor hun vordering en waarom dat zo is. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en naar welke feiten daarbij verwezen wordt, en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich moet verweren (HR 23 oktober 1992, EVLI:NL:HR:1992:ZC0729 en HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810). De rechter behoeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept (vergelijk HR 10 december 1993, ECLI:NL:HR:ZC1176). Verder geldt dat procesrechtelijk niet is vereist dat een grief en de daarop gegeven toelichting specificeert tegen welke concrete rechtsoverweging van het bestreden vonnis zij is gericht. De enkele omstandigheid dat een grief (met toelichting) niet concreet aanduidt tegen welke rechtsoverweging van het bestreden vonnis zij is gericht, kan er zodoende niet toe leiden dat zij strandt. Waar het op aankomt, is dat de grieven (met toelichting) voldoende duidelijke bezwaren tegen het bestreden vonnis bevatten.
6.15.
Het hof zal het voorgaande betrekken bij de beoordeling van de grieven van partijen en hetgeen zij in dat verband hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd als ook van hun verdere stellingen, weren en in het geding gebrachte stukken, voor zover in hoger beroep aan de orde.
De leveranties 1, 2, 3 en 4: vallen deze onder één overkoepelende samenwerkingsovereenkomst, of gaat het om vier afzonderlijke overeenkomsten?
6.16.
Het hof ziet aanleiding om als eerste principale grief II te behandelen. Daarmee betoogt Bike040, zakelijk weergegeven zoals het hof het betoogde verstaat, dat indertijd met betrekking tot de leveranties 1, 2, 3 en 4 één overkoepelende samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan gedurende een periode van drie jaar ongeveer 7000 elektrische fietsen zouden worden geleverd. Het hof volgt Bike040 niet in haar betoog. De redenen daarvoor zijn de volgende.
6.17.
Ter onderbouwing van principale grief II wijst Bike040 ten eerste op de e-mails, whatsappberichten en een ‘non-disclosure agreement’ die zijn aangehaald in het als productie 1 bij memorie van grieven overgelegde stuk, getiteld ‘Schadeberekening Bike040 (voorheen Cottonwave)’ (hierna: de schadeberekening). Daarbij wijst zij in het bijzonder op de e-mail van 2 maart 2018 die is opgenomen op pagina 2 van de schadeberekening met daarbij nieuwe prognoses. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, valt uit de op pagina 2 van de schadeberekening geciteerde e-mail niet af te leiden dat met betrekking tot de hiervoor bedoelde vier leveranties één overkoepelende samenwerkingsovereenkomst is gesloten. De e-mail heeft als onderwerp (‘subject’): ‘Prognose 2018’ en noemt voor een reeks fietstypen maandelijkse budgetprognoses, zo begrijpt het hof, maar bevat verder niets dat duidt op concrete afspraken over (meerjarige) afnameverplichtingen, prijzen en andere leveringscondities. De e-mail past zodoende naar het oordeel van het hof ook bij een samenwerking die vorm is gegeven door opvolgende, separaat afgesloten overeenkomsten. De verwijzing door Bike040 naar andere in de schadeberekening genoemde e-mails en naar daarin genoemde whatsappberichten is onvoldoende concreet en onvoldoende duidelijk, en dat geldt ook voor haar verwijzing naar de gestelde ‘non-disclosure agreement’. Voor zover die andere stukken steun zouden bieden voor de stelling dat met betrekking tot de door Bike040 te leveren fietsen één overkoepelende samenwerkingsovereenkomst is gesloten, had het op de weg van Bike040 om die stukken concreet aan te wijzen met uitleg waarom het gestelde daaruit volgt. Dat heeft Bike040 nagelaten. Het hof gaat er daarom aan voorbij.
6.18.
Ter verdere onderbouwing wijst Bike040 op het “betaalgedrag” van The-Bike. Daaruit kan volgens Bike040 worden afgeleid dat de leveranties 1 tot en met 4 onlosmakelijk met elkaar waren verbonden, omdat bij de betalingen niet specifiek werd aangegeven op welke (deel)bestelling deze betrekking had. Het hof volgt Bike040 hierin niet. Ten eerste heeft Bike040 nagelaten te concretiseren op welke betalingen zij doelt. Daarnaast is van belang dat het hof uit de betaalbewijzen die door de curator c.s. zijn overgelegd (onderdeel van productie 9 bij inleidende dagvaarding), afleidt dat The-Bike bij haar betalingen wel specificeerde op welke factuur (en dus welke leverantie) een specifieke (deel)betaling betrekking had. Zie bijvoorbeeld het ‘Statement’ van de Rabobank met daarop handgeschreven het nummer 1815112. Dat vermeldt het kenmerk 20171020. Dat stemt overeen met het PI-nummer dat staat vermeld op de eraan voorafgaande factuur met nummer 2018023 van 29 juni 2018 (ook onderdeel van vorenbedoelde productie 9). Het PI-nummer 20171020 komt overeen met het nummer van een door de curator eveneens overgelegde ‘proforma invoice’ (productie 8 bij inleidende dagvaarding). Het hof begrijpt dat de op de hiervoor bedoelde ‘Statement’ vermelde betaling een deelbetaling was op de hiervoor bedoelde factuur. Verder wijst het hof op de bankgiro-opdracht van 30 juli 2018 voor
€ 40.000,-. Ook die betreft volgens de omschrijving een deelbetaling op de factuur met nummer 2018023.
6.19.
Het voorgaande brengt mee dat principale grief II niet slaagt.
6.20.
Met principale grief III betoogt Bike040 dat de rechtbank ten onrechte de door Bike040 gevorderde verklaring voor recht heeft afgewezen, daarbij wijzend op het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.24. van het bestreden vonnis dat de tekortkomingen van The-Bike ten aanzien van de leveranties 2, 3 en 4 een ontbinding rechtvaardigen. Principale grief III moet volgens de daarop door Bike040 gegeven toelichting worden gezien als liggend in het verlengde van principale grief II. Hoewel Bike040 in haar toelichting op principale grief III niet concretiseert op welke gevorderde verklaring voor recht zij doelt terwijl zij meer dan één verklaring voor recht heeft gevorderd, moet het er op grond van wat Bike040 overigens in dit geding naar voren heeft gebracht in redelijkheid voor worden gehouden dat Bike040 met principale grief III het oog heeft gehad op de onder 4 van haar petitum gevorderde verklaring voor recht, en heeft bedoeld te betogen dat als moet worden aangenomen dat met betrekking tot de leveranties 1 tot en met 4 afzonderlijke overeenkomsten zijn gesloten (zoals het hof hiervoor heeft aangenomen) niet alleen de met betrekking tot leveranties 2, 3 en 4 gesloten overeenkomsten zijn ontbonden (zoals de rechtbank oordeelt), maar ook overeenkomst 1. Ook de curator c.s. hebben principale grief III in redelijkheid zo kunnen en moeten begrijpen.
6.21.
Principale grief III slaagt niet. Waarom dat zo is, zal blijken uit wat het hof verderop in dit arrest (rechtsoverwegingen 6.30. tot en met 6.34.) zal overwegen over overeenkomst 1. Dat zal tot de conclusie voeren dat overeenkomst 1 niet is ontbonden.
The-Bike contractuele wederpartij van Bike040?
6.22.
Het hof ziet thans aanleiding om principale grief I te behandelen. Daarmee betoogt Bike040 dat de curator c.s. in de inleidende dagvaarding niet nader hebben onderbouwd dat de overeenkomst(en) betreffende de bestelde fietsen tot stand is (zijn) gekomen tussen Bike040 en The-Bike, zodat dit niet is bewezen en dus niet vaststaat, en de daarop gebaseerde vorderingen van de curator c.s. dienen te worden afgewezen.
6.23.
Het hof constateert dat tot de door de rechtbank vastgestelde feiten (rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.4. van het bestreden vonnis) behoort dat The-Bike ten aanzien van de overeenkomsten die zien op de leveranties 1, 2, 3 en 4 de positie van Mihatra heeft overgenomen (rechtsoverweging 2.4.). Voor zover Bike040 heeft bedoeld met principale grief I op te komen tegen dat vastgestelde feit doet zij dat zonder succes. De enkele omstandigheid dat de individuele overeenkomst betreffende één of meer van de leveranties 1 tot en met 4 oorspronkelijk tot stand is gekomen met een andere partij dan The- Bike doet er niet aan af dat de contractuele positie van die partij tegenover Bike040 nadien juridisch door The-Bike kan zijn overgenomen, zoals de rechtbank feitelijk heeft vastgesteld. Gelet daarop had van Bike040 mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet en duidelijk zou hebben toegelicht dat en waarom van het overnemen door The-Bike van de oorspronkelijke contractuele positie van Mihatra geen sprake is geweest. Dat heeft Bike040 nagelaten. Daarmee faalt principale grief I.
De principale en incidentele grieven ten aanzien van leverantie 1
6.24.
Met principale grief IV betoogt Bike040 dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat leverantie 1 een bestelling betreft die begin 2018 zou zijn gedaan. Verder betoogt Bike040 ermee dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de koopprijs voor leverantie 1 volledig is voldaan en dat Bike040 niet bevoegd was de daarop betrekking hebbende overeenkomst te ontbinden, zo begrijpt het hof.
6.25.
De curator c.s. hebben niet, althans niet voldoende concreet, bestreden dat de bestelling voor leverantie 1 is gedaan op 23 december 2017, en niet begin 2018. Het hof zal dit daarom tot uitgangspunt nemen bij de verdere beoordeling. In zoverre is principale grief IV terecht voorgedragen. Die enkele onjuiste feitelijke vaststelling kan echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
6.26.
In de inleidende dagvaarding (randnummer 14 sub 1) hebben de curator c.s. gemotiveerd uiteengezet dat de koopprijs voor leverantie 1 volledig is betaald. Daartoe hebben zij gewezen op de stukken die zijn overgelegd als productie 9 bij de inleidende dagvaarding, waaronder diverse betalingsbewijzen. De rechtbank is hen in die stellingname gevolgd (rechtsoverwegingen 4.7 en 4.10 van het bestreden vonnis). Gelet daarop had het op de weg van Bike040 gelegen om in hoger beroep voldoende concreet en navolgbaar uiteen te zetten waarom uit de als productie 9 overgelegde stukken toch niet volgt dat volledige betaling van leverantie 1 heeft plaatsgevonden. Dat heeft zij nagelaten. In dit verband acht het hof in het bijzonder niet voldoende concreet en navolgbaar wat Bike040 betoogt over de factuur voor de zogenoemde ‘910-fietsen’, ook niet met de verwijzing naar wat Bike040 daarover aanvoert in haar toelichting op principale grief II. Dat wordt niet anders door het aangehaalde citaat uit de schadeberekening (pag. 7). Wat verder nog door Bike040 is aangevoerd ter toelichting op principale grief IV kan, mede gelet op wat hiervoor naar aanleiding van de principale grieven I tot en met III is overwogen, niet tot een ander oordeel leiden. Het moet er op grond van het voorgaande voor worden gehouden dat leverantie 1 volledig is betaald zodat The-Bike met betrekking tot leverantie 1 niet is tekortgeschoten in haar betalingsverplichting, en dat Bike040 niet bevoegd was om de overeenkomst met betrekking tot leverantie 1 te ontbinden. Principale grief IV faalt in zoverre. Dat vaststaat dat leverantie 1 door The-Bike volledig is betaald, betekent ook dat The-Bike in beginsel recht had op uitlevering door Bike040 van alle fietsen die onder leverantie 1 vielen.
6.27.
Het hof ziet nu aanleiding om incidentele grief III te behandelen. Daarmee komen de curator c.s. op tegen het oordeel van de rechtbank dat de curator te weinig heeft gesteld om te kunnen oordelen dat The-Bike eigenaar is geworden van de fietsen die bij Bike040 staan althans de fietsen die onderdeel zijn van leverantie 1, en om vast te doen staan dat de fietsen van leverantie 1 zijn geleverd aan The-Bike. Het hof overweegt hierover ten eerste dat ook door de curator c.s. is aangevoerd dat leverantie 1 volledig is betaald, maar dat The-Bike van Bike040 niet alle daartoe behorende fietsen heeft ontvangen en daarop een vordering tot vervangende schadevergoeding is gebaseerd. Dat duidt erop dat met betrekking tot de hier bedoelde fietsen geen leveringshandeling als bedoeld in artikel 3:90 lid 1 BW heeft plaatsgevonden waarbij Bike040 op één van de daartoe in de artikelen 3:114 en 115 BW geregelde wijzen het bezit is verschaft. Daarom valt zonder nadere toelichting, die ook in hoger beroep niet is gegeven, niet in te zien dat The-Bike van die fietsen de eigendom heeft verkregen. Incidentele grief III slaagt niet.
6.28.
Het hof ziet verder aanleiding om nu ook incidentele grief I te behandelen. Daarmee komen de curator c.s. op tegen de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.3 van het bestreden vonnis en de beslissing van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat Rabobank een pandrecht heeft, en dat daarom de vorderingen van de curator c.s. voor zover mede ingesteld namens Rabobank worden afgewezen. Daarbij begrijpt het hof de toelichting op incidentele grief I zo, dat het de curator c.s. erom gaat in rechte vast te doen stellen dat Rabobank een pandrecht heeft op de onder leverantie 1 vallende fietsen waarvoor is betaald, maar die door Bike040 desalniettemin niet aan The-Bike zijn uitgeleverd. Het hof overweegt als volgt.
6.29.
Voor de rechtsgeldige vestiging van een stil pandrecht op roerende goederen is onder andere nodig dat de pandgever bevoegd is over de te verpanden goederen te beschikken. Dat is met betrekking tot de hier bedoelde fietsen niet het geval omdat The-Bike daarvan geen eigenaar was, zoals volgt uit wat hiervoor bij de behandeling van incidentele grief III aan de orde is gekomen. Om deze reden faalt incidentele grief I.
6.30.
Dit brengt het hof bij principale grief V. Daarmee keert Bike040 zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de curator recht heeft op vervangende schadevergoeding wegens het niet leveren van 458 fietsen onder leverantie 1 waarvoor door The-Bike wel is betaald.
6.31.
Bike040 betoogt dat het gaat om maximaal 366 niet-geleverde fietsen, waartoe zij wijst op het kortgeding-vonnis van 8 januari 2019 (productie 17 bij inleidende dagvaarding), en niet om het door de rechtbank genoemde aantal van 458. Dit betoog - dat naar het oordeel van het hof voldoende concreet en navolgbaar is - is door de curator c.s. niet - althans niet voldoende concreet - weersproken, zodat het hof bij zijn verdere beoordeling zal uitgaan van dit aantal van 366 niet-geleverde fietsen. In zoverre slaagt principale grief V.
6.32.
Dat ervan moet worden uitgegaan dat van de overeengekomen en volledig betaalde leverantie 1 een aantal van 366 fietsen niet is geleverd, betekent dat de curator in beginsel aanspraak heeft op vervangende schadevergoeding voor dit aantal. Dat is alleen anders als er gronden bestaan die toch in de weg staan aan die aanspraak van de curator. Bike040 meent dat van dergelijke gronden sprake is. Daartoe beroept Bike040 zich ten eerste, zo begrijpt het hof, op een gesteld opschortings- en retentierecht waarop zij zich voorafgaand aan de zogenoemde ontbindingsbrief van oktober 2018 heeft beroepen, onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.5 van het kort geding-vonnis van 8 januari 2019 (productie 17 bij inleidende dagvaarding). Bike040 laat echter na voldoende concreet en navolgbaar toe te lichten waarom het gestelde opschortings- en retentierecht in dit geding nog met vrucht aan de curator kan worden tegengeworpen tegenover diens hierboven bedoelde aanspraak op vervangende schadevergoeding voor 366 niet-geleverde fietsen uit leverantie 1. Naar het oordeel van het hof komt Bike040 thans geen beroep (meer) toe op het gestelde opschortings- en retentierecht. Dat hangt samen met het hierna uiteen te zetten oordeel dat de overeenkomsten betreffende de leveranties 2, 3 en 4 als ontbonden hebben te gelden, terwijl de gestelde verplichtingen die op grond van die overeenkomsten nog op (onder andere) The-Bike zouden rusten de grond vormden voor het door de voorzieningenrechter indertijd gehonoreerde beroep van Bike040 (toen nog: Cottonwave International Trading N.V.) op opschorting.
6.33.
Dat de overeenkomsten betreffende de leveranties 2, 3 en 4 als ontbonden hebben te gelden, brengt ook mee dat de tweede grond die Bike040 inroept haar niet kan baten. Die grond is, zo begrijpt het hof, dat op The-Bike een plicht tot schadebeperking rustte. Daarbij wijst Bike040 op de beslissing tot afgifte door Bike040 van de onder leverantie 1 niet-geleverde fietsen tegen door The-Bike (of Mihatra) te stellen zekerheid zoals gegeven in het door Bike040 aangehaalde vonnis in kort geding (door Bike040 abusievelijk gedateerd op 9 januari 2019, maar het hof begrijpt dat het gaat om het hiervoor genoemde kort geding-vonnis van 8 januari 2019). Gelet daarop bracht de op The-Bike rustende plicht tot schadebeperking mee dat van The-Bike mocht worden verwacht dat zij de door de voorzieningenrechter bepaalde zekerheid zou stellen om de destijds door een beslag getroffen fietsen geleverd te krijgen zodat zij deze dan had kunnen verkopen, aldus nog steeds Bike040. Nu echter, zoals hierna zal worden uiteengezet, met betrekking tot de leveranties 2, 3 en 4 geldt dat de met het oog daarop gesloten overeenkomsten rechtsgeldig zijn ontbonden, bestaat ook geen grond voor het oordeel dat levering door Bike040 van de onder leverantie 1 niet-geleverde fietsen pas hoefde te gebeuren na zekerheidstelling. Die zekerheidstelling was door de voorzieningenrechter immers nodig geoordeeld met het oog op de eventueel blijkende verdere betalingsverplichtingen van The-Bike (of Mihatra) onder de overeenkomsten betreffende de leveranties 2, 3 en 4. Daarop stuit het beroep van Bike040 op de gestelde schadebeperkingsplicht van The-Bike af.
6.34.
Wat Bike040 verder nog aanvoert ter afwering van de aanspraak van de curator c.s. op vervangende schadevergoeding wegens niet-geleverde fietsen onder leverantie 1 kan niet tot een ander oordeel leiden.
6.35.
De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 4.15. en 4.16. berekend wat in haar visie het bedrag aan vervangende schadevergoeding is waarop de curator recht heeft wegens de onder leverantie 1 niet-geleverde fietsen. Bike040 richt zich met principale grief V ook tegen die berekening. Zij slaagt voor zover zij zich richt tegen het door de rechtbank daarbij gehanteerde aantal niet-geleverde fietsen. Dat zijn er immers 366, en niet het aantal van 458 waar de rechtbank mee heeft gerekend. Principale grief V bevat echter geen voldoende concrete bezwaren tegen de door de rechtbank gehanteerde gemiddelde verkoopwaarde van een nieuwe elektrische Bike-fiets, te weten € 1.125,-. Het blijft bij een blote betwisting van de door de curator c.s. gestelde verkoopprijzen, en dat is in het licht van de overwegingen van de rechtbank hierover niet voldoende. Het hof zal daarom eveneens uitgaan van de door de rechtbank aangenomen gemiddelde verkoopwaarde van € 1.125,-.
6.36.
Verder neemt de rechtbank bij haar berekening tot uitgangspunt dat een schadevergoeding beoogt de benadeelde partij in dezelfde vermogenstoestand te brengen als waarin deze zou verkeren zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis. De rechtbank verbindt daaraan de consequentie dat de curator recht heeft op de winst die The-Bike zou hebben gerealiseerd na belasting en aftrek van kosten, omdat als de fietsen wel zouden zijn geleverd, The-Bike ook kosten zou hebben moeten maken en belasting zou hebben moeten betalen. Tegen deze overwegingen is noch door Bike040, noch door de curator c.s. een grief gericht, althans geen als zodanig kenbare, zodat het hof een en ander ook tot uitgangspunt zal nemen.
6.37.
De rechtbank begroot de kosten (transportkosten en opslagkosten) op 8% van het totale bedrag aan verkoopwaarde dat gemoeid is met de niet-geleverde fietsen. Daartegen formuleert Bike040 geen voldoende concrete en navolgbare bezwaren, maar laat zij het bij het enkele in twijfel trekken van de gehanteerde percentages. Verder hanteert de rechtbank 15% als tarief voor de vennootschapsbelasting 2021. Daarover betoogt Bike040 dat dit zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Ook de curator c.s. keren zich met hun incidentele grief IV tegen de schadeberekening van de rechtbank. Zij betogen dat voor de gehanteerde 8% aan kosten (transport en opslag) geen rechtvaardiging bestaat en dat door Bike040 ook niet is aangevoerd dat die 8% van het totaalbedrag zouden betreffen zodat de rechtbank daarmee buiten de rechtsstrijd is getreden, terwijl dit ook geldt voor de aftrek voor belasting. Het hof oordeelt hierover als volgt.
6.38.
Het hof gaat voorbij aan het betoog van de curator c.s. dat de rechtbank door een aftrek toe te passen voor kosten en belasting buiten de rechtsstrijd is getreden. Het hoger beroep dient er immers mede toe om eerder ingenomen standpunten te wijzigen of aan te vullen. Uit de toelichting van Bike040 op principale grief V volgt dat zij thans in hoger beroep zonder meer aanspraak maakt op een dergelijke aftrek, zij het dat zij van mening is dat hogere percentages dan de door de rechtbank gehanteerde gerechtvaardigd zijn. Gelet daarop behoort de vraag of een aftrek voor kosten en belasting onderdeel moet zijn van de berekening van de vervangende schadevergoeding thans tot de rechtsstrijd tussen partijen.
6.39.
Dat en waarom voor kosten met een aftrek van meer dan 8% zou moeten worden gerekend, is door Bike040 niet, althans niet voldoende concreet, onderbouwd. Het hof gaat er daarom aan voorbij. De curator c.s. daarentegen concretiseren niet waarom een lager percentage gerechtvaardigd zou zijn, zodat het hof ook daaraan voorbij gaat. Daarbij betrekt het hof dat de rechter bij het begroten van de schade op de voet van artikel 6:97 BW een grote mate van vrijheid heeft. In dat verband volgt het hof Bike040 wel in haar bezwaren tegen het gehanteerde tarief van 15% vennootschapsbelasting zoals dat van toepassing was in 2021. Niet goed valt immers in te zien waarom de rechtbank het tarief hanteert dat in dat jaar van toepassing was. Leverantie 1 is besteld in december 2017 en in juni 2018 gefactureerd, zo begrijpt het hof uit de stukken. Gelet hierop ligt naar het oordeel van het hof voor de hand om het in 2018 toepasselijke tarief voor de vennootschapsbelasting te hanteren. In 2018 gold een tarief voor de vennootschapsbelasting van 20%. Het hof ziet daarin aanleiding om bij zijn berekening voor de aftrek wegens vennootschapsbelasting een percentage van 20% te hanteren.
6.40.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening. Onder leverantie 1 zijn 366 fietsen niet geleverd. Dat aantal moet worden vermenigvuldigd met € 1.125,-. Dat leidt tot een totale verkoopwaarde van € 411.750,-, te verminderen met 8 % kosten: € 378.810,-, en dit bedrag te verminderen met 20%, dus: € 303.048,-. De conclusie is dat de curator aanspraak heeft op een bedrag van € 303.048,- aan vervangende schadevergoeding wegens niet-geleverde fietsen onder leverantie 1. In zoverre slaagt principale grief V, terwijl incidentele grief IV faalt.
6.41.
Met principale grief VI komt Bike040 op tegen het oordeel van de rechtbank dat The-Bike voor leverantie 1 € 24.169,49 meer zou hebben betaald dan de afgesproken prijs, en dus teveel. Daarbij stelt het hof voorop dat het op grond van het bepaalde in artikel 150 Rv aan de curator c.s. is om voldoende concreet te stellen - en bij voldoende gemotiveerde betwisting door Bike040: te bewijzen - dat The-Bike teveel heeft betaald voor de geleverde fietsen. Bike040 heeft voldoende gemotiveerd weersproken dat The-Bike teveel heeft betaald voor de fietsen. De curator c.s. hebben daartegenover niet concreet uiteengezet waaruit desalniettemin toch volgt dat The-Bike wel teveel heeft betaald. Gelet daarop kan niet worden geconcludeerd dat The-Bike voor leverantie 1 een bedrag van € 24.169,49 teveel heeft betaald. Voor terugbetaling door Bike040 van dat bedrag aan The=Bike bestaat zodoende geen grond. Principale grief VI slaagt.
6.42.
De conclusie uit het voorgaande is dat de curator aanspraak heeft op een bedrag van € 303.048,- als vervangende schadevergoeding wegens niet-geleverde fietsen onder leverantie 1. Verdere aanspraken uit hoofde van leverantie 1 hebben de curator c.s. niet tegenover Bike040.
De principale en incidentele grieven met betrekking tot de leveranties 2, 3 en 4
6.43.
Het hof ziet aanleiding om met betrekking tot de leveranties 2, 3 en 4 eerst incidentele grief V van de curator c.s. te behandelen. Daarmee betogen de curator c.s. dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.22. van het bestreden vonnis ten onrechte overweegt dat Bike040 met haar brief van 19 oktober 2018 heeft bedoeld de met betrekking tot de leveranties 2, 3 en 4 gesloten overeenkomsten buitengerechtelijk te ontbinden. Ten onrechte heeft de rechtbank die brief als een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring aangemerkt, aldus nog steeds de curator c.s.
6.44.
Het hof volgt de curator c.s. niet in hun betoog. Op zichzelf is juist dat Bike040 zich in dit geding – ook in hoger beroep – primair op het standpunt stelt dat de leveranties 2, 3 en 4 moeten worden gezien als onderdelen van één tussen partijen bestaande overkoepelende samenwerkingsovereenkomst en dat zij te dien aanzien een verklaring recht vorderde dat deze buitengerechtelijk ontbonden is, maar subsidiair vorderde zij een zodanige verklaring voor recht ten aanzien van de overeenkomsten 1 tot en met 4 (zie hiervoor rechtsoverweging 6.4.). Verder valt niet in te zien dat de omstandigheid dat door Bike040 (primair) is betoogd dat de leveranties 1 tot en met 4 alle werden beheerst door één overkoepelende overeenkomst in plaats van vier aparte zou meebrengen dat, als toch zou worden geoordeeld dat met betrekking tot de leveranties 2, 3 en 4 aparte overeenkomsten zijn gesloten (hetgeen het geval is), de brief van 19 oktober 2018 niet is te zien als een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring met betrekking tot die aparte overeenkomsten. Uit de brief volgt naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk dat Bike040 bij het schrijven ervan het oog had op de algehele contractuele relatie tussen partijen, waaraan niet afdoet dat deze gestalte had gekregen door het sluiten van vier aparte overeenkomsten. Ook volgt uit de brief voldoende duidelijk dat Bike040 The-Bike wenste aan te spreken op het uitblijven van betaling op een tweetal in het onderwerp genoemde facturen, en dat zij bij een verder uitblijven van betaling daaraan de consequentie wilde verbinden dat de contractuele relatie tussen partijen door ontbinding tot een einde zou komen. Daarmee heeft de brief van 19 oktober 2018 redelijkerwijs te gelden als een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring. Daarvoor acht het hof ook van belang dat vaststaat dat de bestellingen voor de leveranties 2, 3 en 4 alle zijn gedaan (ruim) vóór 19 oktober 2018, de datum van de hiervoor bedoelde brief. Incidentele grief V faalt.
6.45.
Dat brengt het hof bij principale grief VII. Daarmee komt Bike040 op tegen rechtsoverweging 4.28. van het bestreden vonnis. Daarin overweegt de rechtbank bij haar bespreking van de door Bike040 gestelde schadelijke gevolgen van de ontbinding door Bike040 van de overeenkomsten betreffende de leveranties 2, 3 en 4, kort gezegd, dat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure Bike040 feiten moet stellen waaruit aannemelijk wordt dat mogelijk schade is geleden door de non-betaling van The-Bike, en dat Bike040 daartoe onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
6.46.
Principale grief VII slaagt niet. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat, is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden, aannemelijk is. De eisende partij dient daartoe voldoende aan te voeren (HR 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1141). Naar het oordeel van het hof heeft Bike040 ook in hoger beroep onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat Bike040 in verband met leveranties 2, 3 en 4 mogelijk schade heeft geleden om verwijzing naar de schadestaatprocedure te rechtvaardigen. Waar het op aankomt, is dat Bike040 concreet dient te stellen en onderbouwen dat met betrekking tot die leveranties sprake is van non-betaling door The-Bike én dat en waarom dit bij Bike040 mogelijk tot schade heeft geleid. Bike040 wijst in dit verband nog wel op de stukken die als productie 2 en 3 bij memorie van grieven zijn overgelegd, maar de daarop gegeven toelichting maakt niet althans onvoldoende navolgbaar duidelijk dat en waarom daaruit volgt dat Bike040 mogelijk schade heeft geleden als gevolg van de gestelde non-betaling. Daarbij betrekt het hof ook dat als niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken vaststaat dat Bike040 op de leveranties 2, 3 en 4 aanbetalingen heeft ontvangen (proces-verbaal mondelinge behandeling bij de rechtbank van 15 april 2021, pag. 6 onder ‘Ongerechtvaardigde verrijking?’), terwijl ook vaststaat dat in het kader van leverantie 2, 3 en 4 door Bike040 aan The-Bike geen fietsen zijn geleverd, maar door de Chinese leverancier aan Bike040 wel fietsen zijn geleverd die vielen onder leverantie 2, 3 en 4 (hetzelfde proces-verbaal, pag. 7 onder ‘Schadevordering Bike 040 B.V.’). Daarbij ligt het voor de hand dat die fietsen zich na aankomst in Nederland bij Bike040 hebben bevonden dan wel bij een derde ten behoeve van Bike040, en dat zij toen waarde vertegenwoordigden. Zonder concrete en voldoende navolgbare nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan niet in te zien dat Bike040 door toedoen van The-Bike schade heeft geleden die verband houdt met leveranties 2, 3 en 4.
6.47.
Ook haar verwijzing naar de eerder genoemde schadeberekening kan Bike040 hier niet baten. Zo betoogt zij, zoals het hof het betoogde begrijpt, dat uit de overgelegde stukken en de schadeberekening zou blijken dat Bike040 op basis van de bestellingen 2, 3 en 4 zelf bestellingen heeft gedaan bij Skyland Sport Tech Co. Ltd., de Chinese partij waarvan Bike040 de op basis van de bestellingen 2, 3 en 4 te leveren fietsen afnam (naast van Tiinajin Super Light International Trading Co.). Bike040 verwijst daarbij naar de producties 2 en 3 bij memorie van grieven. Waarom hieruit zou volgen dat Bike040 wegens de leveranties 2, 3 en 4 een schadevordering op The-Bike heeft, maakt Bike040 niet althans niet voldoende concreet duidelijk, terwijl dat in dit verband wel van haar verlangd mag worden.
6.48.
Met principale grief VIII betoogt Bike040 dat de rechtbank ten onrechte haar vordering tot verklaring voor recht dat Bike040 haar schade in verband met de leveranties 2, 3 en 4 mag verrekenen, afwijst. Daarmee ligt deze grief in het verlengde van principale grief VII en bouwt zij daarop voort, hetgeen ook volgt ook uit wat Bike040 zelf in de toelichting op principale grief VIII aanvoert. Principale grief VIII moet daarom het lot van principale grief VII delen. Van schade van Bike040 in verband met de leveranties 2, 3 en 4 is niet, althans niet voldoende concreet, gebleken. Daarom bestaat geen grond voor verwijzing naar de schadestaatprocedure, zoals hiervoor is overwogen, en bestaat ook geen grond voor een met het oog op zodanige schade te geven verklaring voor recht.
De overige principale en incidentele grieven
6.49.
Met principale grief IX betoogt Bike040 dat de rechtbank de vordering tot verklaring voor recht dat het door de curator gelegde beslag onrechtmatig is, ten onrechte heeft afgewezen. Daarmee richt deze grief zich tegen rechtsoverweging 4.34. van het bestreden vonnis, zo begrijpt het hof.
6.50.
Ook in hoger beroep maakt Bike040 niet duidelijk om welk beslag het haar te doen is. In de toelichting betoogt zij zelf dat juist is dat niet duidelijk was c.q. is om welke beslaglegging het gaat. Alleen al die omstandigheid staat aan toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht in de weg, nu er geen concrete en individualiseerbare beslaglegging valt aan te wijzen ten aanzien waarvan de gevorderde verklaring voor recht kan worden gegeven. Wat Bike040 verder nog ter toelichting aanvoert, kan niet tot een ander oordeel leiden. Principale grief IX faalt zodoende.
6.51.
Met principale grief X en de daarop gegeven toelichting komt Bike040 op tegen de afwijzing door de rechtbank van de gevorderde verklaring voor recht dat de strafrechtelijke aangifte tegen haar van Rabobank onrechtmatig was. Met deze grief richt Bike040 zich tegen rechtsoverweging 4.36. van het bestreden vonnis, zo begrijpt het hof. Daarin overweegt de rechtbank, zakelijk weergegeven, dat in het licht van de gemotiveerde betwisting door Rabobank, Bike040 haar stelling dat sprake zou zijn van een onrechtmatige aangifte die voor haar tot (reputatie)schade heeft geleid, op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
6.52.
Het doen van een strafrechtelijke aangifte kan in beginsel alleen dan onrechtmatig zijn tegenover de betrokkene als degene die aangifte deed, wist of redelijkerwijze behoorde te weten dat de beschuldiging ongegrond was (HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2740). Het is in beginsel aan degene die zich erop beroept dat de aangifte onrechtmatig is om daartoe voldoende feiten en omstandigheden te stellen en, bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen. De in dit kader door Bike040 in haar memorie van grieven (pag. 13, bovenaan) geformuleerde regel vindt geen steun in het recht.
6.53.
Bike040 heeft in dit geding nagelaten voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat de aangifte ongegrond was én dat Rabobank dat wist dan wel behoorde te weten. Dat geldt ook voor wat Bike040 daartoe in hoger beroep nader heeft aangevoerd (memorie van grieven, pagina 13, tweede volle alinea). Bike040 heeft zodoende niet voldaan aan haar stelplicht. In dat verband tekent het hof volledigheidshalve aan dat de enkele omstandigheid dat de aangifte niet is gevolgd door vervolgingshandelingen of andere acties op zichzelf en zonder meer niet meebrengt dat de aangifte onrechtmatig is. Verder geldt dat Bike040 ook met betrekking tot de door haar gestelde (reputatie)schade als gevolg van de aangifte niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Op dit alles stuit principale grief X af.
6.54.
Principale grief XI heeft betrekking op het oordeel van de rechtbank over de gevorderde proceskosten, net als incidentele grief II. Alvorens die grieven te behandelen, zal het hof eerst incidentele grief VI bespreken. Naar het oordeel van het hof hebben de curator c.s. bij incidentele grief VI geen, althans rechtens onvoldoende, belang. De overwegingen en oordelen in dit hoger beroep, zoals deze blijken uit de voorgaande rechtsoverwegingen, leiden er immers toe dat de gedeeltelijk betaalde koopsommen voor de leveranties 2, 3 en 4 moeten worden terugbetaald, zoals ook de rechtbank in het bestreden vonnis oordeelde. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd. De curator c.s. hebben niet, althans onvoldoende concreet, toegelicht welk ander belang zij bij incidentele grief VI hebben. Daarom faalt zij.
6.55.
Dat brengt het hof bij principale grief XI en incidentele grief II. Artikel 237 lid 1 Rv bepaalt in haar eerste zin dat de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld. Daarbij geldt dat dit zo moet worden gelezen dat ook de partij die grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld. Of dat het geval is, moet worden beoordeeld door een vergelijking te maken tussen wat is gevorderd en wat uiteindelijk is toegewezen. Het hof volgt de curator c.s. in hun stellingname voor zover het gaat om de proceskostenveroordeling in de procedure bij de rechtbank in conventie. Vergelijking van hetgeen de curator c.s. hebben gevorderd en wat daarvan in het bestreden vonnis is toegewezen, leert dat de curator c.s. in overwegende mate in het gelijk zijn gesteld. Dat brengt mee dat Bike040 in conventie in de kosten had moeten worden veroordeeld. Ook voor de reconventie geldt dat Bike040 in overwegende mate in het ongelijk is gesteld. Van haar vordering in reconventie is immers maar één onderdeel gehonoreerd; de andere zijn afgewezen. Bike040 had dus ook in de kosten van de reconventie moeten worden veroordeeld. Incidentele grief II slaagt zodoende en principale grief XI faalt.
Tot slot
6.56.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat de principale en incidentele grieven deels slagen. In zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd en zal opnieuw recht worden gedaan, een en ander op de wijze zoals is opgenomen in het dictum van dit arrest. Voor het overige zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd.
6.57.
Voor wat betreft het principaal hoger beroep geldt dat partijen over en weer deels in het gelijk zijn gesteld, en deels in het ongelijk. Het hof zal de proceskosten in het principaal hoger beroep daarom compenseren in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In het incidenteel hoger beroep, dat het hof nodig oordeelt, zijn de curator c.s. overwegend in het ongelijk gesteld. Zij zullen daarom in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep worden veroordeeld. Deze veroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, nu dit niet is gevorderd.
6.58.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
6.59.
Hetgeen in dit arrest is overwogen over de proceskosten in de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep betekent concreet het volgende.
6.60.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van de curator c.s. in conventie en reconventie zullen worden vastgesteld op:
  • Explootkosten € 87,99
  • Griffierecht € 4.131,00
  • Salaris advocaat/gemachtigde € 12.856,00 (4 punten x tarief VII)
___________
Totaal € 17.074,99
6.61.
De kosten voor het incidenteel hoger beroep aan de zijde van Bike040 zullen vastgesteld worden op € 2.643,00 (een half punt maal tarief VII) aan salaris advocaat.

7.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
7.1.
vernietigt het bestreden vonnis in conventie en in reconventie onder 5.1 sub a en sub e, onder 5.2 en onder 5.7, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
a. veroordeelt Bike040 tot betaling aan de curator van € 303.048,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 25 januari 2019 tot de dag van betaling,
b. veroordeelt Bike040 in de proceskosten van de procedure bij de rechtbank in conventie en in reconventie aan de zijde van de curator c.s., zoals hiervoor in rechtsoverweging 6.60. begroot, zijnde in totaal € 17.074,99;
7.2.
bekrachtigt het bestreden vonnis in conventie en in reconventie voor het overige;
7.3.
compenseert de kosten in het principaal hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.4.
veroordeelt de curator c.s. in de kosten van het incidenteel hoger beroep aan de zijde van de Bike040, zoals hiervoor in rechtsoverweging 6.61. begroot op € 2.643,00;
7.5.
verklaart dit arrest voor wat betreft de veroordelingen onder 7.1. sub a en sub b uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.E.L.J.C. Verbunt, A.C. van Campen en H.J. Tulp, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 juli 2024.
griffier rolraadsheer