Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Bruto resultaat uit werkzaamheden
Lagere kosten
3.Geschil en conclusies van partijen
- of het bruto ROW € 133.966 bedraagt en terecht is gebaseerd op het door belanghebbende in de bijlage bij de brief van 24 juni 2019 verstrekte overzicht van de ontvangsten en uitgaven in die jaren;
- of de inspecteur de aftrek van kosten van € 162.811 heeft erkend;
- of bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden rekening gehouden moet worden met de aftrek van kosten van € 162.811.
- of voor het jaar 2015 sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast;
- of het bruto ROW € 163.574 bedraagt en terecht is gebaseerd op het door belanghebbende in de bijlage bij de brief van 24 juni 2019 verstrekte overzicht van de ontvangsten en uitgaven in die jaren;
- of de inspecteur de aftrek van kosten van € 217.883 heeft erkend;
- of bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden rekening gehouden moet worden met de kosten van kosten van € 217.833.
- of voor zover het hof van oordeel is dat belanghebbende (een deel van) de kosten in mindering mag brengen op zijn inkomen, de inspecteur zich kan beroepen op interne compensatie tot een bedrag van € 22.240, zijnde het verschil tussen het door belanghebbende in de aangifte IB/PVV 2015 vermelde bruto ROW van € 163.574 en het bruto ROW van € 185.814 dat is vermeld in de overzichten van belanghebbende (zie 2.12 en 2.13);
- of het inkomen uit sparen en beleggen voor 2015 tot het juiste bedrag is vastgesteld.
- of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding;
- of de inspecteur artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden doordat hij niet de interne e-mailcorrespondentie tussen hem en de ontvanger in het geding heeft gebracht;
- of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding voor het hoger beroep.
4.Gronden
“Namens belanghebbende, de heer [belanghebbende] , doe ik uw Hof met het oog op de zitting van 15 augustus 2024 de navolgende bescheiden toekomen: (…) Het proces-verbaal van de zitting van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 november 2018 betreffende een eerdere procedure inzake belanghebbende (bijlage 2) (…) Belanghebbende zal deze bescheiden ter zitting van uw Hof nader toelichten”. In het nader stuk is niet toegelicht waarom het proces-verbaal als nader stuk is ingediend. Tijdens de zitting van het hof heeft (de gemachtigde van) belanghebbende bevestigd dat de reden voor het indienen van het proces-verbaal van de zitting bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was dat belanghebbende zich tijdens de zitting van het hof op het standpunt zou gaan stellen dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken ingevolge artikel 8:42 Awb heeft ingebracht. Het hof volgt het standpunt van de inspecteur en is van oordeel dat belanghebbende ten aanzien van de vermeende ordner/map en de schending van artikel 8:42 Awb in de pleitnota een nieuwe stelling heeft ingenomen en dat die stelling tardief is. Naar het oordeel van het hof had (de gemachtigde van) belanghebbende deze stelling reeds ten tijde van het indienen van het nader stuk kunnen en zelfs moeten inbrengen. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de inspecteur in alle fasen van het geding heeft gesteld géén onderliggende facturen van de ROW-kosten in zijn bezit te hebben gehad. Van de inspecteur kan redelijkerwijs niet worden verlangd dat hij tijdens de zitting zonder nadere voorbereiding op die stelling reageert. De beoordeling van deze stelling vergt immers een onderzoek van feitelijke aard. De behandeling van de nieuwe stelling zou meebrengen dat de andere partij de gelegenheid moet krijgen om daarop te reageren. Dat zou een aanzienlijke vertraging opleveren. Een afweging van het belang van belanghebbende bij de behandeling van zijn nieuwe stelling tegenover het algemene belang van een doelmatige procesgang leidt tot de conclusie dat de behandeling van die stelling in strijd zou komen met een goede procesorde. Het hof laat deze nieuwe stelling dan ook buiten behandeling.
“Partijen zijn het afgezien van een bedrag van € 75 eens over een bedrag aan inkomsten van € 133.966.”.
“Belanghebbende concludeert daarom tot in het kader van het resultaat uit overige werkzaamheden over 2014 in aanmerking te nemen inkomsten van € 133.966.”. De rechtbank heeft aan deze verklaringen van (de gemachtigde van) belanghebbende zelf volledige bewijskracht toegekend voor wat betreft de daarin vermelde feiten. [5]
belastbaarheidvan die ontvangsten zou hebben erkend, wordt door het hof verworpen. Dit oordeel baseert het hof ten eerste op de eerder door belanghebbende ingediende stukken waarin wordt geschreven dat in het kader van de ROW-activiteiten over 2014 wordt uitgegaan van inkomsten van € 133.966. Ten tweede heeft belanghebbende tijdens de zitting van het hof verklaard dat hij in de jaren 2014 en 2015 een actieve rol binnen de onderneming had. Belanghebbende schrijft op pagina 5 van het hogerberoepschrift terecht dat een stelling die door de wederpartij is erkend, althans niet is betwist, geen bewijs meer behoeft. Het hof acht het oordeel van de rechtbank daarom niet onjuist en evenmin onbegrijpelijk. Indien belanghebbende toch wenst terug te komen op dit eerder door hem genoemde belastbare bedrag, dan ligt de bewijslast ter zake van dit nieuwe standpunt bij hem. Belanghebbende heeft niets aangedragen waaruit blijkt dat de genoemde ontvangsten géén ROW-ontvangsten zijn. Voor een bedrag van € 133.966 geldt dus dat de inspecteur is geslaagd in zijn bewijslast.
- Naar aanleiding van het bezwaar tegen de aanslagen heeft op 15 maart 2018 een telefonische hoorzitting plaatsgevonden tussen de inspecteur en de gemachtigde van belanghebbende. In de e-mail van de inspecteur 16 maart 2018 – waarin het verslag van de telefonische hoorzitting naar de gemachtigde van belanghebbende is verzonden – is aangegeven dat het beeld van de gemachtigde van wat zich heeft afgespeeld niet overeenkomt met het beeld van de inspecteur en dat de inspecteur belanghebbende voorshands
- Vervolgens hebben compromisbesprekingen plaatsgevonden. In het kader van die besprekingen heeft de gemachtigde van belanghebbende bij zijn e-mails van 13 augustus 2018 een overzicht van de ontvangsten en uitgaven gevoegd waaruit een ROW van € 21.833 (2014) en -/- € 3.382 (2015) volgt. De gemachtigde schrijft dat de reconstructie van de ontvangsten en uitgaven is gemaakt aan de hand van de transacties van de bankrekeningen van [Ltd 1] bij ING Bank en [Ltd 2] GmbH bij LGT Bank. De bedragen die belanghebbende per saldo heeft ontvangen van de vennootschappen, rekening houdend met in privé ontvangen en vanuit privé betaalde bedragen ten behoeve van de vennootschappen, zijn aangemerkt als ROW. Onderliggende facturen, bonnen of andere bescheiden die betrekking hebben op de uitgaven zijn benoemd noch overgelegd.
- In de uitspraken op bezwaar schrijft de inspecteur dat belanghebbende zich op het standpunt heeft gesteld dat hij uitgaven heeft gedaan die in mindering op zijn inkomen uit werk en woning kunnen worden gebracht. De inspecteur schrijft dat belanghebbende voor deze uitgaven echter geen bewijs heeft aangedragen, zodat de inspecteur de aftrek van die uitgaven weigert.
- In de e-mail van de inspecteur van 29 april 2021 – naar aanleiding van het verzoek van de gemachtigde van belanghebbende om herziening van de uitspraken op bezwaar – wordt opgemerkt dat (alleen) een overboeking vanaf een bankrekening voor de inspecteur geen bewijs is dat belanghebbende die uitgaven heeft gedaan met het oog op diens zakelijke belangen. Onderliggende bescheiden zijn in reactie hierop nimmer door belanghebbende overgelegd, hoewel het gelet op de betwisting door de inspecteur wel aan hem is om (de zakelijkheid van) die uitgaven aannemelijk te maken.
- In het verweerschrift in de beroepsfase en de hoger beroepsfase is vermeld dat de uitgaven, dan wel de zakelijkheid en aftrekbaarheid van die uitgaven, door de inspecteur worden betwist.
[voetnoot 5: ECLI:NL:GHARL:2019:4321]- tot het privévermogen heeft gerekend. Voor zover al sprake zou zijn van keuzevermogen staat die keuze voor privévermogen inmiddels onherroepelijk vast na bevestiging van die uitspraak door de Hoge Raad
[voetnoot 6: Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:411]. Het vervangen van de bankrekening bij ABN-AMRO door de onderhavige rekeningen is geen bijzondere omstandigheid die wijziging van de keuze voor privévermogen rechtvaardigt.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).