Parketnummer : 20-000459-23
Uitspraak : 24 september 2024
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-258989-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1974,
wonende te [adres 1] .
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het als feit 1 meer subsidiair en feit 2 primair aan de verdachte tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘poging tot zware mishandeling’ (feit 1) en ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan de proeftijd heeft de rechtbank naast de algemene voorwaarden een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en de verdachte veroordeeld in reeds gemaakte en nog ten behoeve van de tenuitvoerlegging te maken kosten van de benadeelde partij. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 2] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en de verdachte veroordeeld in de reeds gemaakte en nog ten behoeve van de tenuitvoerlegging te maken kosten van de benadeelde partij. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard en ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Met betrekking tot de ten behoeve van de beide benadeelde partijen opgelegde schadevergoedingsmaatregelen is bepaald dat een gijzeling van 25 dagen respectievelijk 10 dagen kan worden toegepast bij niet betaling. De rechtbank heeft voorts de benadeelde partij [getuige] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en heeft de benadeelde partij [getuige] in de kosten van verdachte - bij vonnis begroot op nihil - veroordeeld.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De door de benadeelde partij [slachtoffer 1] in eerste aanleg ingestelde vordering bedroeg in totaal € 15.649,75, bestaande uit € 9.169,75 materiële schade en € 6.500,00 immateriële schade. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft op 25 oktober 2023 middels een wensenformulier schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij echter te kennen gegeven dat hij de vordering wenst te verlagen met € 1.403,00 tot een bedrag van € 14.246,75.
Het hof heeft aldus te beslissen op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , voor zover deze € 14.246,75 bedraagt.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft op 25 oktober 2023 middels wensenformulier schriftelijk te kennen gegeven de gehele in eerste aanleg ingestelde vordering ten bedrage van € 2.000,00 in hoger beroep te handhaven.
De benadeelde partij [getuige] heeft eveneens op 25 oktober 2023 middels wensenformulier schriftelijk te kennen gegeven de gehele in eerste aanleg ingestelde vordering ten bedrage van € 5.000,00 in hoger beroep te handhaven.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde betreffende het locatieverbod en het (daaraan gekoppelde) bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, en de verdachte - in zoverre opnieuw rechtdoende – zal veroordelen tot een gevangenisstaf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde contact- en locatieverboden.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich met betrekking tot het als feit 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Met betrekking tot het als feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. De raadsvrouw heeft tevens verweer gevoerd met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. (primair)hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Bergen op Zoom, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. (subsidiair)hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Bergen op Zoom aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een snee in het achterhoofd,
- een blauwe vinger en/of
heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd te schoppen;
1. (meer subsidiair)hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. (primair)hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Bergen op Zoom openlijk, te weten, op de Steenbergsestraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1] (meermalen)
- in/op/tegen de kaak en/of het gezicht en/of in/op/tegen het (achter)hoofd, te slaan en/of te stompen en/of uit te halen,
- op/tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- in/op/tegen het (onder)lichaam te trappen en/of te schoppen;
2. (subsidiair)hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Bergen op Zoom [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het als feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde
Aan de verdachte is als feit 1 primair tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag jegens [slachtoffer 1] , door hem (meermaals) tegen het hoofd te schoppen.
Poging tot doodslag
Voor de bewezenverklaring van een poging tot doodslag is allereerst vereist dat er door de tenlastegelegde gedragingen de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat het slachtoffer het leven zou laten. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het betreffende gevolg zal intreden. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552 m.nt. Buruma; Vgl. HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:973 en HR 14 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2855). Feitelijke vaststellingen
Uit het procesdossier en de ter terechtzitting getoonde beelden destilleert het hof dat er door de verdachte met geschoeide voet tweemaal een schoppende beweging is gemaakt in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] . Hoewel vastgesteld kan worden dat er meermaals in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] is geschopt kan het hof, met de rechtbank, niet zonder meer vaststellen dat het hoofd meermaals is geraakt. Het hof stelt, eveneens met de rechtbank, wel vast dat in ieder geval de tweede schop het hoofd van aangever heeft geraakt.
Oordeel Hof
Naar het oordeel van het hof volgt uit het procesdossier, noch het verhandelde ter terechtzitting dat de verdachte ‘vol opzet’ op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad. Dat vorenstaande staat een eventuele bewezenverklaring van poging tot doodslag nog niet zonder meer in de weg ingeval vastgesteld kan worden dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door het schoppen tegen het hoofd zou komen te overlijden.
Zoals reeds overwogen stelt het hof vast dat er door de verdachte met geschoeide voet eenmaal in de richting van het hoofd van aangever en eenmaal tegen het hoofd van aangever is geschopt. Naar het oordeel van het hof levert het eenmaal met geschoeide voet tegen het hoofd trappen - zonder nadere gegevens omtrent de kracht waarmee is geschopt en is geraakt - niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood op, zodat de verdachte vrijgesproken zal worden van het aan hem als feit 1 primair tenlastegelegde.
De verdachte wordt als feit 1 subsidiair verweten dat hij aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem (meermaals) tegen het hoofd te schoppen, welk zwaar lichamelijk letsel zou bestaan uit een snee in het achterhoofd, een snee in de kin, een blauw oog, een blauwe vinger en/of een ontwrichte kaak.
Zwaar lichamelijk letsel
Buiten de niet-limitatief genoemde gevallen van zwaar lichamelijk letsel in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht dient het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ indachtig de wetsgeschiedenis te worden ingevuld naar algemeen spraakgebruik. In zijn overzichtsarrest over zwaar lichamelijk letsel heeft de Hoge Raad overwogen dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (al dan niet in combinatie met elkaar) hebben te gelden (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.4, waarin verwezen wordt naar onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802,NJ2000/510). Met betrekking tot botfracturen overwoog de Hoge Raad dat in de regel sprake is van zwaar lichamelijk letsel indien sprake is van operatief ingrijpen waarbij onder meer de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen meeweegt (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.6). Daarnaast betreft het uitzicht op herstel een (mogelijk) gezichtspunt in de beoordeling of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.7). In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan. Feitelijke vaststellingen
Het hof stelt - onder verwijzing naar de reeds gedane vaststellingen omtrent het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] door de verdachte – vast dat de verdachte het hoofd van [slachtoffer 1] één keer heeft geraakt met een schoppende beweging. Uit de medische verklaring van [arts] volgt dat [slachtoffer 1] een snee van 4 centimeter in het achterhoofd had, een hematoom op zijn kaak en een snee van 1 centimeter in zijn kin. Voorts volgt er uit de medische informatie dat aangever pijnlijke nekspieren had, zijn tong gezwollen was, hij last had van oorsuizen alsmede enkele zwellingen en contusies bekomen had.
Oordeel Hof
Naar het oordeel van het hof is het letsel dat volgt uit de medische informatie reeds qua aard onvoldoende om te kunnen spreken van zwaar lichamelijk letsel, te meer nu informatie over de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen alsmede het uitzicht op (volledig) herstel ontbreekt. Het hof zal de verdachte derhalve ook vrijspreken van het als feit 1 subsidiair aan hem tenlastegelegde.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. (meer subsidiair)hij op 9 oktober 2022 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. (primair)hij op 9 oktober 2022 te Bergen op Zoom openlijk, te weten, op de Steenbergsestraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 1]
- tegen het hoofd te slaan en
- tegen zijn lichaam te slaan en te trappen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2022268412, gesloten d.d. 11 oktober 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 130). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
-
Feit 1 meer subsidiair (poging tot zware mishandeling [slachtoffer 1] )
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 10 oktober 2022 (dossierpagina’s 55-56), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Mijn zoon [slachtoffer 2] (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer 2]) en ik hebben samen een licht- en geluidsbedrijf. [slachtoffer 2] is DJ. Vandaag, zondag 9 oktober 2022, draaide mijn zoon ergens en daarna vroegen ze of hij meeging de stad in. Omstreeks 23:06 uur werd ik gebeld door [slachtoffer 2] . Hij was in café [café] aan [adres 2] . Hij vertelde dat er vijf personen inclusief [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]) in het café waren. Hij vroeg of ik hem kon ophalen. Hij voelde zich bedreigd door de groep. (…) Eenmaal aangekomen bij het café bleef ik in de auto zitten bij de voordeur van het café. Ik zag dat mijn vrouw naar binnen ging om [slachtoffer 2] te halen. Vervolgens zag ik dat de portier [slachtoffer 2] naar buiten hielp. Ik zag dat [verdachte] met nog iemand in deuropening stond waardoor niemand naar buiten kon. Mijn vrouw was op dat moment binnen in het café. Ik kon niet zien wat er binnen gebeurde. Wel zag ik dat er gedoe ontstond bij de deur. Ik zag dat er geduwd en getrokken werd. Toen stapte ik uit de auto. Ik wilde iedereen zo snel mogelijk in de auto krijgen en weg. Op straat gingen er nog wat personen zich mee bemoeien. Ik raakte in gesprek met de portier. Ik werd door iemand met een witte blouse geduwd. Vervolgens spuugde [verdachte] mij in het gezicht. Ik hoorde dat [verdachte] zei: ‘Ik zal zorgen dat je nergens meer binnenkomt. En dat je zoon nergens meer kan draaien. Ik maak je kapot’. (…) Daarna werd ik door iemand anders geslagen. (…) Het volgende moment weet ik dat ik op de grond lag. Ik hoorde van mijn zoon en vrouw dat er tegen mijn hoofd was geschopt. Er liep bloed uit mijn oor. Ik heb een wond op mijn kin. Een wond op mijn achterhoofd. En een pijnlijke onderrug, elleboog en vinger. Ik ben gevallen op de straat.
2. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting d.d. 10 september 2024 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep:
Op 9 oktober 2022 was ik aanwezig in café [café] aan [adres 2] . Ik was met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . (…) Ik heb tweemaal een trappende beweging gemaakt richting [slachtoffer 1] toen hij op de grond lag. Ik heb hem geraakt bij zijn schouder en schampend boven tegen het hoofd. (…) Ik had die dag sportschoenen aan, sneakers. (…) De woorden die [slachtoffer 1] naar mij had geroepen waren zo heftig, dat ik hem toen heb geschopt.
3.Een eigen waarneming van het gerechtshof:
Op de (ter terechtzitting getoonde) beelden neemt het hof om 03:05 waar dat de verdachte met zijn rechtervoet een trappende beweging maakt in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] . De trap raakt [slachtoffer 1] . Vervolgens trapt de verdachte met zijn linkervoet wederom in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] , welke trap zichtbaar het hoofd van [slachtoffer 1] raakt.
-
Feit 2 primair (openlijke geweldpleging)
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 10 oktober 2022 (dossierpagina’s 61-62), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik wens aangifte te doen van mishandeling en openlijke geweldpleging. Dit is gebeurd gisterenavond op straat voor café [café] aan [adres 2] . Net daarvoor was ik binnen in genoemd café en aldaar zag ik ook [verdachte] . Ik ken deze persoon omdat mijn vader (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) en ik hier een conflict mee hebben gehad in het verleden en [verdachte] regelmatig problemen veroorzaakt richting mij en mijn vader. [verdachte] was met meerdere personen aldaar die ik niet ken. (…) Mijn vader is toen gekomen, mijn moeder is mij toen komen halen uit het café. Toen ik naar buiten wilde gaan stond [verdachte] met nog wat personen bij de uitgang. Er ontstond wat gedoe bij de deur. (…) Ik zag dat [verdachte] die in de deuropening stond richting mijn vader spuugde. Op een gegeven moment zag ik dat een persoon mijn vader vol in het gezicht stompte. (…) Ik ben er toen tussen gesprongen en heb deze persoon van mijn vader weg getrokken. Gelijk hierop voelde ik dat ik met kracht twee maal tegen mijn linkerzijde van mijn gezicht werd geslagen. Gelijk hierop werd ik ook nog achterop mijn hoofd geslagen. Door deze klappen/stompen voelde ik op dat moment aan mijn gezicht en achterzijde van mijn hoofd. (…)
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 oktober 2022 (dossierpagina’s 35-39), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
(pagina 37)
Ik kwam (
het hof begrijpt op 9 oktober 2022) bij het [café] (
gelegen aan [adres 2]) met een vriend aan en ik ging naar binnen.
(…)
V: Met wie was u die avond samen?
A: Met [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]). Mijn broertje (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) was al eerder naar het [café] gegaan die avond.
(…)
V: Uit de aangifte en de camerabeelden bleek dat u meneer [slachtoffer 1] (
het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) een vuistslag zou hebben gegeven in het gezicht. Kunt u daar verder nog iets over verklaren?
A: Ja, ik heb hem geslagen.
(…)
V: Met wat sloeg u meneer [slachtoffer 1] neer?
A: Met een vuist.
(…)
O: Ik heb op de beelden gezien dat u vlak nadat u meneer [slachtoffer 1] neersloeg, richting
meneer [slachtoffer 1] zijn zoon [slachtoffer 2] liep en [slachtoffer 2] sloeg.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Wat moet ik daarover zeggen. Hij was de aanstichter van alles.
V: Op welke wijze sloeg u [slachtoffer 2] (
het hof begrijpt: [slachtoffer 2])?
A: Met de platte hand.
(…)
O: Na duw en trekwerk zag ik op de beelden dat u nog een keer op [slachtoffer 2] inliep en hem
nogmaals sloeg.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 oktober 2022 (dossierpagina’s 50-54), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 2] :
(
pagina 53)
V: Klopt het dat je ongeveer op 02:58 iemand trapt tijdens dit incident (
het hof begrijpt: het incident op 9 oktober 2022 op [adres 2])?
A: Dat kan best kloppen dat ik een trapje gaf.
V: Wat zie je hier op het beeld om 03:14 ?
A: Ik gaf hem (
het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) een vlakke hand (…).
O: Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een persoon slaat. Deze persoon betreft de jongen met de korte broek (
het hof begrijpt: [slachtoffer 2]).
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 oktober 2022 (dossierpagina’s 104-109), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik (…) keek op dinsdag 11 oktober 2022 (…) beelden uit. (…) Ik zag dat de beelden van deze camera, welke hing in de Steenbergsestraat ter hoogte van het zogenaamde café ' [café] , gevestigd in de genoemde straat.
(…)
Uit onderzoek bleek dat verdachte 1, de persoon die als eerste zichtbaar geweld gebruikte, was:
geboren op [geboortedag 2] 1973 te [geboorteplaats 2] ,
verder beschreven in dit proces als verdachte 1.
Uit onderzoek bleek dat de persoon die als verdachte 2 viel aan te merken, was:
geboren op [geboortedag 1] 1974 te [geboorteplaats 1] ,
verder aangeduid als verdachte 2.
Uit onderzoek bleek dat de persoon die als verdachte 3 viel aan te merken, was:
geboren op [geboortedag 3] 1979 TE [geboorteplaats 3] -
De slachtoffers bleken mij achteraf te zijn genaamd:
geboren op [geboortedag 4] 1974 te [geboorteplaats 4] ,
geboren op [geboortedag 5] 2001 te [geboorteplaats 5]
(…) Ik zag dat op seconde 3 van het fragment door de beschreven vrouw de deur van [café] (
het hof begrijpt telkens: café [café]) werd geopend en dat er een blanke man naar buiten kwam. (…) Deze persoon bleek mij achteraf het slachtoffer [slachtoffer 2] te zijn. [slachtoffer 2] was door mij als volgt te omschrijven: een blanke man met kort donkerkleurig haar, gekleed in een shirt met lange mouwen. Ik zag dat op de voorzijde van het grijze shirt een niet verder te omschrijven opdruk stond. [slachtoffer 2] droeg verder een bodywarmer waarvan de voorzijde openstond. Ik zag verder dat hij een broek droeg met pijpen tot met over de knie en witte dan wel lichtkleurige schoenen. Ik zag dat [slachtoffer 2] enkele seconden bij de voordeur stond te praten met een persoon die uiteindelijk op seconde 19 van het filmfragment deels in het deurkozijn van [café] verscheen. Ik zag op seconde 32 van het filmfragment dat dit een blanke vrouw was met kort, donker haar, welke lichtkleurige bovenkleding droeg met daarover een donkerkleurige, lange jas. Ik zag dat de vrouw verder een lange broek droeg en donkerkleurige schoenen. (…) Deze vrouw bleek uit onderzoek de getuige [getuige] te zijn.
(…)
Op seconde 32 van het filmfragment komt [verdachte] in beeld. Hij staat dan in de deuropening van het café [café] . Van binnenuit verscheen hij in de deuropening. Ik zag dat [verdachte] een kaal hoofd had, geen bril droeg of zichtbare baardgroei had, een corpulent dan wel vadsig uiterlijk had, een donkerkleurig vest droeg met een soort van schoudertasje over de rechterschouder waarvan de tas zelf links op zijn lijf hing. Ik zag dat [verdachte] een donkerkleurige joggingbroek droeg en lichtkleurige sneakers.
Begin incident
Op seconde 24 van het filmfragment zag ik dat de man in de bodywarmer, slachtoffer [slachtoffer 2] , werd tegengehouden door de beveiliger. Ik zag dat zowel de beveiliger als de vrouw in het zwarte T-shirt tegen deze man praatten en dat de beveiliger met zijn rechterarm de man tegenhield. Ik zag dat [slachtoffer 2] weg liep van de deur van [café] in de richting van de kruising van de Steenbergsestraat met de Noordsingel. Ik zag dat hij op seconde 29 van het fragment zich omdraaide en terug naar [café] liep. Ik zag dat op dat moment de personen die voor [café] stonden, verlicht werden door een schijnsel. Ik zag dat er op seconde 30 een lichtkleurige personenauto in beeld verscheen. Ik zag dat deze uit de rijrichting van de eerder vermelde kruising Steenbergsestraat-Noordsingel kwam. Later werd zichtbaar - op 4 minuten en 51 seconden van het filmfragment - dat dit een Toyota was met het Nederlandse kenteken [kenteken] (
Opmerking hof: op de beelden is te zien een Nissan Note) .
Ik zag dat de personenauto direct voor [café] stopte op het moment dat getuige [getuige] geheel buiten de deur van [café] stapte.
(…)
Rol verdachte 1 ( [medeverdachte 1] )
Op seconde 37 van het filmfragment zag ik dat verdachte 1 de Steenbergsestraat over stak en direct in gesprek ging met aangever [slachtoffer 1] . Ik zag dat hij [slachtoffer 1] direct met de linkerarm tegen de romp wegduwde en met hem in gesprek ging. Ik zag dat dit gesprek voor de neus van de personenauto van aangever [slachtoffer 1] plaats had en dat vanuit het camerazichtpunt direct rechts van verdachte 1 en aangever [slachtoffer 1] het buurmeisje [betrokkene] stond. Direct rechts van hen stonden slachtoffer [slachtoffer 2] en getuige [getuige] , op hun beurt weer geflankeerd door de beveiliger en verdachten 2 en 3 ( [verdachte] en [medeverdachte 2] ). Zichtbaar was dat aangever [slachtoffer 1] , al gebarende richting verdachte 2, in gesprek was met verdachte 1.
Ik zag dat op 1 minuut 22 van het filmfragment aangever [slachtoffer 1] in het gezicht werd gespuugd door verdachte 2, waarop verdachte 1 niet reageerde. Ik zag dat er een gesprek was tussen verdachte 2 en aangever [slachtoffer 1] , waarbij verdachten 1 en 3 bij [slachtoffer 1] stonden. Ik zag dat [getuige] zich ook in het gesprek mengde. Tussen 1 minuut 22 en 2 minuten 26 zag ik dat het gesprek met emoties gepaard ging, maar nog geen geweld.
Ik zag dat op 2 minuten en 27 seconden dat aangever [slachtoffer 1] aan de rechterzijde van verdachte 1 stond en een wijzende beweging maakte naar verdachte 2. Ik zag dat verdachte 1 met zijn rechterarm een wegduwende beweging maakte naar aangever [slachtoffer 1] . Ik zag dat het gesprek vanaf dat moment tot en met 2 minuten en 36 seconden tussen verdachte 1 en aangever [slachtoffer 1] liep, waarbij [slachtoffer 1] op 2 minuten en 37 seconden een duw kreeg van verdachte 1. Verdachte 1 fixeerde met zijn rechterhand duidelijk zichtbaar de linkerarm van [slachtoffer 1] op 2 minuten en 38 seconden van het filmfragment en deed dit op 2 minuten en 42 seconden nogmaals.
Verdachte wees bij de hernieuwde fixatie met zijn linkerarm zichtbaar in de richting van de verderop liggende kruising van de Steenbergsestraat met de Antoniusstraat. Op 2 minuten en 44 seconden zag ik verdachte 1 zich omdraaien waarbij hij met de rug naar de deur van [café] stond. Ik zag dat hij met zijn linkerhand de rechterarm van [slachtoffer 1] vasthield ter hoogte van de elleboog van [slachtoffer 1] . Ik zag dat op 2 minuten en 45 seconden verdachte 1 duidelijk zichtbaar ineens zijn rechterhand tot vuist balde, zijn rechtervuist omhoog bracht en zijn bovenlichaam iets naar achteren bracht. Ik zag dat verdachte vervolgens zijn rechtervuist met veel kracht in het aangezicht van [slachtoffer 1] sloeg, die daardoor achterover sloeg en op zijn rug op het wegdek van de Steenbergsestraat viel. Ik zag dat de klap van verdachte 1 er voor zorgde dat het lichaam van [slachtoffer 1] verstijfde. Ik zag dat de armen van [slachtoffer 1] geen enkel reflex vertoonden om zich op te vangen. Ik zag dat [slachtoffer 1] hard op de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer 1] , toen hij een tel na de val op de rug op de grond lag, bij bewustzijn leek te komen. Ik zag dat hij een verdwaasde indruk maakte en op de rug bleef liggen.
(…)
Ik zag dat getuige [getuige] tussenbeide kwam, waarop verdachte 1 naar de linkerzijde van de personenauto liep. Ik zag dat hij daar direct naar slachtoffer [slachtoffer 2] liep
Ik zag dat verdachte 1 vervolgens direct [slachtoffer 2] 2 maal met een tussenpauze van ongeveer 5 seconden met rechter gebalde vuist in zijn gezicht sloeg. Dit was op 2 minuten en 53 seconden. (…) Ik zag dat [slachtoffer 2] bijna tegen de linkerzijde van de Toyota stond. Ik zag dat hij door de slag op het gezicht door verdachte 1 met kracht tegen de Toyota aan kwam en dat deze Toyota daardoor zichtbaar heen en weer schudde. Ik zag op 2 minuten en 57 seconden dat verdachte 1 (…) met de rechter vuist een slaande beweging richting [slachtoffer 2] maakte.
(…)
Ik zag op 3 minuten en 27 seconden, toen [slachtoffer 2] zijn vader, de op het wegdek zittende aangever [slachtoffer 1] , wilde helpen, verdachte 1 naar [slachtoffer 2] rende. Ik zag dat hij zijn rechterhand wederom tot vuist balde en dat hij zijn rechterarm naar achteren haalde. Ik zag dat verdachte met zijn rechtervuist vol uithaalde op het aangezicht van [slachtoffer 2] . (…) Ik zag dat verdachte 1 met de vuistslag [slachtoffer 2] wel raakte en dat de vuistslag met veel kracht werd gegeven.
(…)
Rol verdachte 2 ( [verdachte] )
Ik zag, zoals eerder omschreven in dit proces-verbaal, dat verdachte 2 op 1 minuut en 22 seconden [slachtoffer 1] in het gezicht spuugde. Ik zag dat hij zijn hoofd ietwat hief en vervolgens met het hoofd een spuwende beweging maakte in de richting van [slachtoffer 1] . Ik zag dat [slachtoffer 1] hierop het gezicht direct wegdraaide en met een hand door zijn haar wreef. Ik zag dat - na het moment van spugen door verdachte 2 en het tijdstip 2 minuten en 20 seconden - verdachte 2 veelvuldig aan het praten was op een opgewonden manier met veel gebaren met de linkerarm en -hand richting [slachtoffer 1] . Ik zag dat vanaf 2 minuten en 21 seconden tot en met 2 minuten en 42 seconden verdachte 2 met veel linkerarm en -handgebaren in discussie was met [slachtoffer 1] .
Ik zag dat verdachte 2 op het moment dat [slachtoffer 1] geslagen werd door verdachte 1 in de rug van verdachte 1 het conflict opzocht met [slachtoffer 2] . (…) Ik zag dat op 2 minuten en 55 seconden van het filmfragment, [slachtoffer 2] vanuit de uiterste linkerzijde van het camerabeeld door verdachte 2 werd geslagen. (…) Ik zag dat hij naar slachtoffer [slachtoffer 1] liep die op dat moment nog op de grond lag. Ik zag dat verdachte 2 met kracht met zijn rechter voet tegen het hoofd van [slachtoffer 1] schopte. Ik zag dat [slachtoffer 2] zijn vader [slachtoffer 1] trachtte te ontzetten door verdachte 2 een schop te geven ter hoogte van zijn billen. Ik zag dat verdachte 3 vervolgens met kracht en met rechter gebalde vuist [slachtoffer 2] in zijn gezicht sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 2] door de kracht van deze klap naar achteren viel. Ik zag dat [getuige] trachtte tussen beiden te komen. Ik zag dat slachtoffer [slachtoffer 1] trachtte op te staan. Zoals eerder omschreven zag ik dat verdachte 1 naar [slachtoffer 2] stapte en hem krachtig met rechter gebalde vuist in zijn gezicht sloeg.
5.De eigen waarneming van het hof:
Op enig moment heeft de verdachte [verdachte] in het gezicht van [slachtoffer 1] gespuugd. Aangever [slachtoffer 1] krijgt hierna uit het niets een harde klap met gebalde vuist tegen zijn gezicht, welke klap afkomstig is van [medeverdachte 1] . Hierop lopen [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] wordt terstond door [medeverdachte 1] in het gezicht geslagen. Hierna haalt [medeverdachte 1] nog eenmaal uit in het gezicht van [slachtoffer 2] . Hieropvolgend stapte verdachte [verdachte] richting [slachtoffer 2] en raakt met een voorwaartse slaande beweging met zijn rechterarm het hoofd van [slachtoffer 2] , waardoor deze richting en tot vlakbij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt gedrongen. Vandaar wordt [slachtoffer 2] richting voorzijde van de Nissan [kenteken] weggeduwd waarna [medeverdachte 2] nog een schoppende beweging maakt in de richting van [slachtoffer 2] . Hierna maakt [medeverdachte 1] nog een slaande beweging richting [slachtoffer 2] , maar mist. Nadat verdachte [verdachte] de op de grond liggende [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt (en [slachtoffer 2] zich wil ontfermen over [slachtoffer 1] ) wordt [slachtoffer 2] wederom in zijn gezicht geslagen door [medeverdachte 2] en daarna nogmaals door [medeverdachte 1] .
6. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting d.d. 10 september 2024 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep:
Op 9 oktober 2022 was ik aanwezig in café [café] aan [adres 2] . Ik was met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . (…) Ik heb gezien dat [slachtoffer 2] werd geslagen. (…) Op enig moment ben ik op [slachtoffer 2] afgegaan (…) ik heb een beweging met mijn arm naar voren gemaakt richting hem. (…) Het klopt dat ik mij heb gemengd in het opstootje.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Aan de verdachte is als feit 1 thans onder meer tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en het plegen van openlijk geweld jegens [slachtoffer 2] .
Feit 1 (poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] )
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het de verdachte is geweest die tweemaal heeft getrapt met zijn geschoeide voet in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] . De verdachte heeft dit bekend en noch door hem noch namens hem is betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Het hof overweegt dat het tweemaal schoppen met geschoeide voet in de richting van het hoofd van een persoon, waarvan één schop in ieder geval raak is, reeds de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in zich bergt. Daarbij heeft te gelden dat voornoemde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht zijn op dat toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Mitsdien is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] .
Feit 2 (openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 2] )
Uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte [verdachte] en aangever [slachtoffer 2] elkaar in café [café] te Bergen op Zoom hebben getroffen. Bij de ingang naar het café is een opstootje ontstaan. Op enig moment heeft de verdachte [verdachte] in het gezicht van [slachtoffer 1] gespuugd. Aangever [slachtoffer 1] krijgt hierna uit het niets een harde klap met gebalde vuist tegen zijn gezicht, welke klap afkomstig is van [medeverdachte 1] . Hierop lopen [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] wordt terstond door [medeverdachte 1] in het gezicht geslagen. Hierna haalt [medeverdachte 1] nog eenmaal
uit naar het gezicht van [slachtoffer 2] . Hieropvolgend werd [slachtoffer 2] door verdachte [verdachte] met zijn rechterarm in een voorwaartse slaande beweging wederom tegen het hoofd geraakt. Te zien op de beelden hierna is dat [slachtoffer 2] richting [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt gedrongen en tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in komt te staan, waarna hij wordt weggeduwd. Daarbij maakt [medeverdachte 2] nog een schoppende beweging in de richting van [slachtoffer 2] en [medeverdachte 1] maakt hierna nog een slaande beweging richting [slachtoffer 2] . Nadat verdachte [verdachte] , [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geschopt wordt [slachtoffer 2] wederom in zijn gezicht geslagen door [medeverdachte 2] en daarna nogmaals door [medeverdachte 1] .
Voor een veroordeling ter zake van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is onder meer vereist dat het geweld ‘in vereniging’ is gepleegd. Van zulks plegen is sprake indien en voor zover er een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld is geleverd (HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6209, HR 9 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AM0208, NJ 2004/144; HR 13 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5755, NJ 2006/449 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328). Het dient daarbij te gaan om een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het openlijk in vereniging gepleegde geweld (HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029). Voor een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld is echter niet vereist dat de deelnemers gelijktijdig aan het geweld zijn begonnen (vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132). Daarbij heeft te gelden dat de enkele omstandigheid dat de dader de groep getalsmatig versterkt ‘niet zonder meer’ een voldoende significante of wezenlijke bijdrage oplevert. Dat geldt eveneens voor het enkele niet-distantiëren (vgl. HR 1 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1819, NJ 2011/519 en HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328). Het is niet vereist dat de dader zelf geweld pleegt of daaraan fysiek deelneemt. Van een significante en wezenlijke bijdrage kan eveneens sprake zijn wanneer verdachte, zonder aan de geweldpleging deel te nemen, die geweldpleging heeft ‘bevorderd en wellicht zelfs uitgelokt’ (HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0132, NJ 2011/174). Voldoende is dat degene die zelf geen geweld heeft gepleegd opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad, en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd (Kamerstukken II 1998/99, 26519, 3, p. 6). De dader dient zich aldus te manifesteren als lid van een groep die openlijk geweld pleegt, bijvoorbeeld door aan die groep ‘vocale, intellectuele of andere bijdragen’ te leveren (Kamerstukken II 1998/99, 26519, 3, p. 4). Bij geweldshandelingen binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan ontstaan samenwerkingsverband kan uit de omstandigheid dat de betrokkene zich ervan bewust was dat ook anderen deelnamen aan de openlijke geweldpleging worden afgeleid dat verdachte opzet had op het in vereniging plegen van geweld (HR 27 september 2016, NJ 2016/437).
Het hof overweegt dat de beschreven geweldshandelingen elkaar in een snel tempo opvolgden. Te zien is dat de ‘groep’ bestaande uit [verdachte] en de beide broers [medeverdachte 1] telkenmale achter [slachtoffer 2] aan lijken te gaan. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte op onmiskenbare wijze onderdeel uitgemaakt van een geweldsgolf jegens (onder meer) [slachtoffer 2] , en heeft hij zich blijkens zijn gedragingen gevoegd bij de door hem waargenomen geweldshandelingen van zijn mededaders en heeft zich na de eerste klappen opgedrongen richting [slachtoffer 2] waarbij hij met een voorwaartse slaande beweging met zijn rechter arm die [slachtoffer 1] ook heeft geraakt. De stelling van de verdachte dat hij [slachtoffer 2] niet heeft geslagen, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij, anders dan door de verbalisant is geverbaliseerd, [slachtoffer 2] niet heeft geraakt, hoewel op de beelden wel is waar te nemen dat zijn gestrekte arm richting [slachtoffer 2] gaat. Het hof is echter van oordeel dat, ook al zou de stelling van de verdachte worden gevolgd dat hij slechts een beweging met zijn arm richting [slachtoffer 2] zou hebben gemaakt, dit eveneens, gelet op de wijze waarop hij zich in het conflict heeft gemengd en alle omstandigheden zoals bovenbeschreven tezamen genomen, een voldoende significante en wezenlijke bijdrage oplevert aan het richting [slachtoffer 2] gepleegde openlijke geweld.
Het hof is mitsdien van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 2] .
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging jegens een persoon. Deze feiten zijn gepleegd in het uitgaansleven in Bergen op Zoom, pal voor een vol café. Het hof overweegt dat feiten als deze voor de slachtoffers ervan - naast fysieke malheur - een mentale klap veroorzaken. Feiten als deze laten meer dan eens angstgevoelens bij de slachtoffers ervan achter. Daarenboven doen feiten als deze afbreuk aan het collectieve veiligheidsgevoel in het uitgaansleven.
Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij blijkens zijn houding op de terechtzitting weinig inzicht lijkt te hebben in de strafwaardigheid van zijn handelen, met name met betrekking tot de openlijke geweldpleging.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte d.d. 12 juli 2024, waaruit volgt dat de verdachte eerder - weliswaar in een al wat verder verleden – meermaals onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten, welke veroordelingen hem er kennelijk niet van hebben weerhouden om zich daaraan opnieuw schuldig te maken. Daarenboven volgt uit voornoemd uittreksel dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Het hof acht gelet op het vorenstaande de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 34 dagen onvoorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden.
Aan de voorwaardelijke veroordeling zal het hof als bijzondere voorwaarden een locatie- en contactverbod koppelen, zoals in het dictum vermeld.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De door de benadeelde partij [slachtoffer 1] in eerste aanleg ingestelde vordering bedroeg in totaal € 15.649,75, bestaande uit € 9.149,75 materiële schade en € 6.500,00 immateriële schade. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft op 25 oktober 2023 middels een wensenformulier schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij echter te kennen gegeven dat hij de vordering wenst te verlagen met € 1.403,00 tot een bedrag van € 14.246,75.
Het hof heeft aldus te beslissen op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , voor zover deze € 14.246,75 bedraagt. Deze vordering valt uiteen in de volgende deelposten:
i. Materiële schade ad € 7.746,75
a. Verlies arbeidsvermogen ad € 5.115,00
b. Aanschaf beveiligingscamera’s ad € 2.631,75
ii. Immateriële schade ad € 6.500,00
Posten i.a en i.b verlies arbeidsvermogen en aanschaf camera’s
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding is het hof op basis van de thans voorliggende gegevens onvoldoende in staat een afgewogen oordeel te geven over de vraag of ook dat deel van de schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een nadere terechtzitting vergen en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
ii. Immateriële schade
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich jegens de benadeelde partij [slachtoffer 1] schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, waardoor [slachtoffer 1] pijn en letsel (met name aan zijn hoofd en aan zijn gehoor) heeft bekomen en nadeel ondervindt in de vorm van concentratie- en geheugenproblemen. In zoverre is er sprake van de grond als bedoeld in artikel 6:106 lid 1, sub b van het Burgerlijk Wetboek. Het hof acht de toewijzing van een bedrag van € 1.500,00 naar de maatstaven van billijkheid toewijsbaar. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [getuige]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof op basis van de thans voorliggende gegevens onvoldoende in staat een afgewogen oordeel te geven over de vraag of ook dat deel van de schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een nadere terechtzitting vergen en daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich jegens de benadeelde partij [slachtoffer 2] schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, waardoor [slachtoffer 1] pijn en letsel (met name aan het hoofd) heeft bekomen en nadeel heeft ondervonden in de vorm van duizeligheid, hoofdpijn en concentratie- en visusklachten. In zoverre is er sprake van de grond als bedoeld in artikel 6:106 lid 1, sub b van het Burgerlijk Wetboek. Het hof acht de toewijzing van een bedrag van € 1.000,00 naar de maatstaven van billijkheid hoofdelijk toewijsbaar. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Hoofdelijkheid mededader(s)
Tot vergoeding van de schade zijn naast de verdachte ook de mededaders gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 20 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis
Aangezien het hof tot de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf komt, waarvan het onvoorwaardelijke deel na aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht reeds is uitgezeten door de verdachte, acht het hof geen verdere termen (meer) aanwezig om de voorlopige hechtenis te continueren. Mitsdien zal het hof het reeds geschorste bevel, strekkende tot voorlopige hechtenis opheffen.
Opheffing van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarverklaring van de bijzondere voorwaarden
Nu het hof de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar zal verklaren, zal het door de rechtbank gegeven bevel dat daartoe strekt worden opgeheven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
86 (zesentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is (direct of indirect) contact te leggen of te laten leggen met:
- [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 4] 1974),
- [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 5] 2001) en
- [getuige] (geboren [geboortedag 6] 1976);
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden binnen een straal van 100 meter van het adres [adres 3] ;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) bestaande uit vergoeding van de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schadeaf;
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige (betreffende de materiële schade ter hoogte van € 7.746,75) niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Vordering van de benadeelde partij [getuige]
verklaart de vordering van de benadeelde partij [getuige] tot vergoeding van immateriële schade (ter hoogte van € 5.000,00) niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der voldoeningen bepaalt dat de verdachte met zijn/haar mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening.
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
heft op het reeds geschorste bevel strekkende tot voorlopige hechtenis;
heft op het door de rechtbank gegeven bevel strekkende tot de dadelijke uitvoerbaarverklaring van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 24 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.