ECLI:NL:GHSHE:2024:3314

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
23/1016
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake BPM en kostenvergoeding voor bezwaarfase

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juni 2023. De rechtbank had de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) gegrond verklaard, maar de inspecteur had geen rekening gehouden met schade aan de auto van belanghebbende. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur te weinig rekening heeft gehouden met schade. Het beroep op de herleidingsmethode wordt verworpen, omdat deze niet is toegestaan volgens de wetgeving. Het hof concludeert echter dat belanghebbende recht heeft op een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase, en vernietigt de uitspraak van de rechtbank op dat punt. De inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1016
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 juni 2023, nummer BRE 21/2698, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst dan wel aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 2.896 aan BPM voldaan ter zake van de registratie van het motorvoertuig [merk auto] met VIN nummer [VIN] (hierna: de auto).
2.2.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [kantoor] B.V. van 1 februari 2018. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 24.000 (gemiddelde vraagprijs van € 32.000 verminderd met 25%). De taxateur heeft een bedrag aan schade berekend van € 8.162. Daarvan is een bedrag van € 8.000 (98%) in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
2.3.
In de aangifte heeft belanghebbende een handelsinkoopwaarde van € 16.000 opgenomen.
Belanghebbende heeft de inkoopfactuur bij de aangifte gevoegd, waarop staat dat belanghebbende de auto voor € 19.800 heeft ingekocht.
2.4.
De inspecteur heeft een schouw van de auto laten uitvoeren door een controleambtenaar. De controleambtenaar heeft aangegeven geen zichtbare schade te hebben aangetroffen. De controleambtenaar heeft tevens foto’s gemaakt van de auto.
2.5.
De inspecteur heeft geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen. De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde BPM moet worden vastgesteld op € 4.324. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking vastgesteld.
2.6.
Tussen partijen is in de beroepsfase komen vast te staan dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met extra leeftijdskorting. Bij wijze van compromis is ter zitting bij de rechtbank overeengekomen dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot een bedrag van € 1.172. De rechtbank heeft het beroep in zoverre gegrond verklaard. De rechtbank heeft tevens de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.266 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 181 vergoedt.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Dient de handelsinkoopwaarde van de auto verminderd te worden in verband met aanwezige schade aan de auto?
Mag de verschuldigde BPM voor de auto worden bepaald aan de hand van de herrekende bruto BPM van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de zogenaamde herleidingsmethode)?
Heeft belanghebbende recht op een hogere vergoeding voor de kosten van bezwaar?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de naheffingsaanslag dan wel vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
1. Waardevermindering wegens schade
4.1.
Het hof stelt voorop dat de verschuldigde BPM met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering. [1] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. [2] De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van die vermindering rusten op de belastingplichtige. [3] De vermindering heeft tot doel om bij de heffing van BPM ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig. [4]
4.2.
De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling BPM voorziene afschrijvingstabel. Hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen brengt mee dat de belastingplichtige die kiest voor één van die methodes, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waardedaling. [5]
4.3.
Normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en letter c, Wet BPM dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur de door belanghebbende gestelde schade onvoldoende heeft betwist, omdat de inspecteur de auto niet met eigen ogen heeft gezien en de inspecteur belanghebbende niet heeft opgeroepen voor een hertaxatie bij Dienst Domeinen. Belanghebbende heeft in hoger beroep grotere foto’s overgelegd. Volgens belanghebbende blijkt uit deze foto’s duidelijk dat er sprake is van hagelschade, beschadiging van de lederen stoelbekleding en diepe krassen in de lak.
4.5.
De inspecteur betwist dat er sprake is van meer dan normale gebruiksschade, mede gelet op de leeftijd van de auto en kilometrage. De inspecteur verwijst daarnaast naar het verschil tussen de door belanghebbende betaalde aankoopprijs en de door de taxateur aangegeven waarde voor de auto.
4.6.
Het hof is, na bestudering van de foto’s in het taxatierapport dat belanghebbende bij de aangifte heeft overgelegd, de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde (grotere) foto’s en de foto’s die de controleambtenaar heeft gemaakt, van oordeel dat de gepresenteerde schade is aan te merken als normale gebruikssporen. Belanghebbende heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Het hof heeft in dat kader mede belang gehecht aan de hoogte van de door belanghebbende betaalde prijs voor de auto. Anders dan belanghebbende betoogt, is de inspecteur niet gehouden om een hertaxatie te laten uitvoeren en kan hij ook zonder een dergelijke taxatie de door belanghebbende opgevoerde schade gemotiveerd betwisten.
2. Herleidingsmethode
4.7.
Belanghebbende stelt dat de verschuldigde BPM moet worden bepaald op basis van de herleidingsmethode. Deze methode houdt in dat de verschuldigde BPM wordt herleid uit de herrekende bruto BPM van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s.
4.8.
De inspecteur heeft verwezen naar het wettelijke systeem vervat in de artikelen 9 en 10 Wet BPM. De wetgever biedt voor de berekening van de bij invoer van een gebruikte auto verschuldigde BPM drie methoden aan. De waardevermindering kan worden bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel, aan de hand van een koerslijst en, in bepaalde gevallen, door middel van een taxatierapport. De herleidingsmethode van belanghebbende behoort daar niet toe.
4.9.
Belanghebbendes stelling dient te worden verworpen. De herleidingsmethode kan niet worden toegepast. Het hof verwijst naar hetgeen ter zake is overwogen in zijn eerdere uitspraken van 5 juli 2023 [6] , 15 juni 2022 [7] en 14 april 2022 [8] .
3. Kostenvergoeding voor de bezwaarfase
4.10.
Belanghebbende betoogt dat de rechtbank de vergoeding voor de kosten van bezwaar ten onrechte heeft vastgesteld op € 592 omdat de rechtbank het lagere tarief van € 296 per punt heeft toegepast.
4.11.
Deze klacht is gegrond. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 12 juli 2024 [9] heeft geoordeeld moet punt van onderdeel B2 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht buiten toepassing blijven. De regelgever heeft immers het verschil in vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase tussen belastingzaken en overige zaken onvoldoende onderbouwd. Het hof zal daarom een vergoeding voor de kosten voor de bezwaarfase vaststellen naar het hoge tarief van € 624 per punt.
Tussenconclusie
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
4.15.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 2 (punten) [10] x € 875 (waarde per punt) x 0,25 (factor gewicht van de zaak) [11] is € 437,50.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar alleen met betrekking tot de beslissing over de kosten voor de bezwaarfase;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 136 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het bezwaar van € 1.248 onder verrekening van het reeds betaalde bedrag;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 437,50.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J. Wessels, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 1, Wet BPM.
2.Artikel 10, lid 2, Wet BPM.
3.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.
4.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.2.
5.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.4.
6.ECLI:NL:GHSHE:2023:2184 tot en met 2187.
10.1 punt voor hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Bpb.
11.Zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 augustus 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2524, bijlage punt 1.3. onder b.