ECLI:NL:GHSHE:2024:3945

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
23/152
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een onroerende zaak en de bewijsvoering door de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 463.000, welke was gebaseerd op een taxatierapport. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 werd de bewijsvoering van de heffingsambtenaar ter discussie gesteld, met name de geschiktheid van de gebruikte vergelijkingsobjecten en de aanpassing van grondwaarden in het taxatierapport. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast had voldaan en stelde de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vast op € 453.000. Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van griffierechten en kosten van bezwaar en proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/152
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 2 januari 2023, nummer ROE 22/222, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres 1] 65 in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslag) voor het jaar 2021 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een omstreeks 1924 gebouwde vrijstaande woning van 320 m2. Tot de onroerende zaak behoren een kelder, een berging, overkappingen, een zwembad en tuinhuisjes. De onroerende zaak is gelegen op een perceel van 1.272 m2.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2020 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op € 463.000.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase een (nieuw) taxatieverslag van de onroerende zaak aan belanghebbende gestuurd.
2.4.
Ter onderbouwing van de beschikte waarde op de waardepeildatum verwijst de heffingsambtenaar in beroep en in hoger beroep naar het door [taxateur] (hierna: de taxateur) opgestelde taxatierapport. Hieruit volgt een waarde van € 481.000. De taxateur heeft deze waarde bepaald door middel van de vergelijkingsmethode waarbij gebruik is gemaakt van de volgende in [woonplaats] gelegen vergelijkingsobjecten:
Vergelijkingspand
Bouwjaar
Transactiedatum
Verkoopprijs
[adres 2] 103
1933
31 januari 2020
€ 391.500
[adres 2] 44
1880
9 december 2019
€ 550.000
[adres 2] 54
1900
11 november 2019
€ 369.000

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betref het antwoord op de vraag of de beschikte waarde te hoog is.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de WOZ-waarde tot € 451.000, alsmede tot vermindering van de aanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
WOZ-waarde
4.1.
De waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. [1] Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding voor verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de heffingsambtenaar. Bij de beoordeling van de vraag of de heffingsambtenaar aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, dient ook rekening te worden gehouden met wat belanghebbende heeft aangevoerd. [2] Daarbij geldt dat indien belanghebbende een beroep doet op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de onroerende zaak leiden, het aan hem is te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt belanghebbende daarin, dan brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat de heffingsambtenaar aannemelijk dient te maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden. [3]
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten [adres 2] 103 en [adres 2] 54 niet geschikt zijn voor de onderbouwing van de waarde van de onroerende zaak. Belanghebbende is van mening dat beide vergelijkingsobjecten niet bruikbaar zijn omdat zowel de perceelsoppervlakte als de brutovloeroppervlakte van die objecten veel kleiner zijn dan de perceelsoppervlakte en brutovloeroppervlakte van de onroerende zaak. Daarnaast betwist belanghebbende onder meer de door de heffingsambtenaar in het taxatierapport gehanteerde grondwaarden. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in het taxatierapport zonder enige motivering of onderbouwing een nieuwe grondstaffel gebruikt. Zo is de grondwaarde van [adres 2] 103 ten opzichte van het taxatieverslag gewijzigd van € 82.492 naar € 75.150, is de grondwaarde van [adres 2] 44 gewijzigd van € 135.990 naar € 158.340 en is de grondwaarde van [adres 2] 54 gewijzigd van € 93.624 naar € 93.300. Verder is de grondwaarde van de onroerende zaak gewijzigd van € 131.712 naar € 151.368.
4.4.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op het in de beroepsfase opgemaakte taxatierapport met waardematrix. De heffingsambtenaar heeft ter zitting bij het hof erkend dat in het taxatierapport de grondwaarden en grondstaffels zijn gewijzigd ten opzichte van het in de bezwaarfase overgelegde taxatieverslag. Volgens de heffingsambtenaar heeft de taxateur dit gedaan op basis van zijn deskundigheid.
4.5.
Het hof overweegt als volgt.
4.5.1.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de beschikte waarde gewezen op het taxatierapport en de daarbij behorende taxatiematrix. De vergelijkingsobjecten zijn net als de onroerende zaak vrijstaande woningen gelegen in [woonplaats] en dateren evenals de onroerende zaak uit de vooroorlogse periode. Met de door belanghebbende gestelde verschillen in m2 voor zowel de perceelsoppervlakte als de brutovloeroppervlakte is door de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden, omdat de eenheidsprijzen per m2 gestaffeld zijn.
4.5.2.
Vast is komen te staan dat de grondwaarden van de vergelijkingsobjecten [adres 2] 103, [adres 2] 44 en van de onroerende zaak in het taxatierapport zijn gewijzigd ten opzichte van de grondwaarden zoals vermeld in het taxatieverslag, waarbij de grondwaarden van [adres 2] 44 en van de onroerende zaak van belanghebbende zijn toegenomen terwijl de grondwaarde van het [adres 2] 103 juist is afgenomen. De heffingsambtenaar heeft hiervoor geen afdoende verklaring gegeven. Zijn verklaring dat deze aanpassingen zijn gedaan op basis van de deskundigheid van de taxateur volstaat niet. Niet inzichtelijk is gemaakt hoe de taxateur tot deze aangepaste grondwaarden is gekomen. Daarmee zijn deze grondwaarden niet controleerbaar. In het taxatierapport is geen grondstaffel opgenomen. De gehanteerde grondwaarden van de vergelijkingsobjecten staan in direct verband met de in de taxatriematrix vermelde eenheidsprijzen per m2 van de vergelijkingsobjecten en de getaxeerde waarde van de onroerende zaak. Niet inzichtelijk is gemaakt wat voor impact het loslaten van de bij het taxatieverslag gebruikte grondstaffels heeft gehad op de getaxeerde waarde van de onroerende zaak.
4.5.3.
Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan om aannemelijk te maken dat de beschikte waarde niet te hoog is. De overige gronden die belanghebbende naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat de WOZ–waarde te hoog is vastgesteld behoeven gelet op het oordeel van het hof geen behandeling meer.
4.6.
Het hof komt vervolgens toe aan de vraag of belanghebbende de door hem voorgestane waarde van € 451.000 aannemelijk heeft gemaakt. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend omdat belanghebbende deze waarde op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4.7.
Omdat de heffingsambtenaar en belanghebbende de door hen verdedigde waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, stelt het hof de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum in goede justitie vast op € 453.000.
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 50 respectievelijk € 136 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het griffierecht moet worden betaald op een bankrekening op naam van belanghebbende. [4]
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
4.10.
De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar het verzoek om vergoeding van de kosten van dat bezwaar afgewezen. De kosten van bezwaar dienen alleen te worden vergoed als het bestreden besluit wordt herroepen wegens een onrechtmatigheid die aan het bestuursorgaan te wijten is. [5] Die onrechtmatigheid bestaat in dit geval uit het te hoog vaststellen van de waarde van de onroerende zaak. Het hof veroordeelt daarom de heffingsambtenaar in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.11.
Het hof stelt de kosten van bezwaar op 2 punten [6] x € 624 (waarde per punt) [7] x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.248. Deze vergoeding moet worden betaald op een bankrekening op naam van belanghebbende. [8]
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
4.13.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 4 punten [9] x € 875 is € 3.500. Deze vergoeding moet worden betaald op een bankrekening op naam van belanghebbende. [10]
4.14.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • wijzigt de WOZ-beschikking en stelt de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2021 op € 453.000;
  • vermindert de aanslag evenredig;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van in totaal € 186 vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar van € 1.248;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 3.500.
De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen, raadsheer, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024
en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De raadsheer,
E.A.D. Dockx C.W.M.M. Verkoijen
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 17, lid 2, Wet WOZ.
2.Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, r.o. 3.3.
3.Hoge Raad 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:571, r.o. 4.2.3.
4.Artikel 30a, lid 4, Wet WOZ.
5.Artikel 7:15, lid 2, Algemene wet bestuursrecht.
6.1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting.
7.Zie Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, r.o. 5.8.2.
8.Artikel 30a, lid 4 Wet WOZ.
9.1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het beroepschrift in hoger beroep en 1 punt voor de zitting bij het hof.
10.Artikel 30a, lid 4 Wet WOZ.