ECLI:NL:GHSHE:2025:1107

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.348.190_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van de rechtsverhouding tussen een beveiligingsbedrijf en een zelfstandige ondernemer als arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht

In deze zaak gaat het om de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen een appellant, die als zelfstandige ondernemer werkzaam was, en een beveiligingsbedrijf, [verweerster] B.V. De appellant had een eenmanszaak en voerde beveiligingswerkzaamheden uit voor [verweerster] op basis van een samenwerkingsovereenkomst. De kern van het geschil is of deze samenwerking moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst of als een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst was, maar de appellant ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de samenwerking beoordeeld aan de hand van de Haviltexmaatstaf en de gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest. Het hof concludeert dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, omdat de appellant instructies ontving van [verweerster], geen gediplomeerde beveiliger was en de werkzaamheden tot de kernactiviteiten van [verweerster] behoorden. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en kent de appellant verschillende vergoedingen toe, waaronder loon, vakantiebijslag en een transitievergoeding. Tevens wordt [verweerster] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 17 april 2025
Zaaknummer : 200.348.190/01
Zaaknummer eerste aanleg : 11044151 \ EJ VERZ 24-251
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. G.P. Oberman te Eindhoven,
tegen
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als [verweerster] ,
advocaat: mr. H.J.M. Smelt te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 8 augustus 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en productie, ingekomen ter griffie op 8 november 2024;
  • het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 februari 2025;
  • een brief van [appellant] met drie producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2025;
- de op 20 maart 2025 gehouden mondelinge behandeling.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken. Het bezwaar van [verweerster] tegen indiening van de drie laatste producties is tijdens de mondelinge behandeling afgewezen onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 1.2.4.9. van het LPR.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] heeft een eenmanszaak gehad, [eenmanszaak] genaamd. In het uittreksel van het Handelsregister staat dat deze eenmanszaak op 6 mei 2022 is gestart met als activiteiten: adviseren op het gebied van energiebesparingen. [appellant] heeft voor dit werk drie zzp-ers ingeschakeld. In 2023 heeft hij nog vier weken dit werk alleen gedaan. Daarna heeft hij enige tijd niet meer gewerkt en geen inkomen gehad.
[verweerster] is gespecialiseerd in het verzorgen van beveiliging en bewaking voor haar opdrachtgevers. De bestuurder van [verweerster] is eveneens bestuurder van [verweerster] B.V. De gediplomeerde beveiligers werken voor [verweerster] en de niet-gediplomeerden voor Facility. De gediplomeerde beveiligers van [verweerster] werken zowel in loondienst als als zzp-er.
Op 19 juli 2023 is er een overeenkomst gesloten tussen [eenmanszaak] en [verweerster] met als titel ‘Samenwerkingsovereenkomst Uitbesteding van Werkzaamheden’ (hierna: de overeenkomst). De belangrijkste artikelen van de overeenkomst luiden:
‘(…)2. Onderwerp van de overeenkomst
2.1: Partijen zullen overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst ten behoeve van de diensten op het gebied van alle voorkomende beveiligings-werkzaamheden hierna te noemen: "de Diensten" uitvoeren. Ten behoeve van opdrachtgevers van [verweerster] BV dan wel van de opdrachtnemer.(…)
3. Duur, verlenging en beëindiging van de overeenkomst
3.1: Deze overeenkomst treedt in werking op 27-03-2023 en duurt voort tot 01 januari van enig jaar. Deze overeenkomst wordt vervolgens telkenmale verlengd voor de periode van een kalenderjaar, tenzij een der Partijen deze overeenkomst minimaal 3 maanden voor de expiratiedatum schriftelijk opzegt. (…)
3.4: Partijen zijn gerechtigd deze overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen indien de wederpartij ernstig toerekenbaar tekortschiet, mits de tussentijdse beëindiging is voorafgegaan door een schriftelijke ingebrekestelling(…)
4. Tarieven en facturatie
4.1: Voor de levering van diensten zijn beide partijen gerechtigd de tussen de partijen overeengekomen tarieven in rekening te brengen.
4.2: Voor deze samenwerking, wordt het tarief per opdracht bepaald en objecten van de Oekraïense opvang te [plaats] op € 28,00 voor op alle dagen uit te voeren diensten als toezichthouder. Feestdagen is 50% toeslag op de daarvoor geldende uren. Alle tarieven zijn exclusief BTW en geldig tot en met de laatste loonperiode van enig kalenderjaar.(…)
5. Werkwijze en kwaliteit
5.1: Partijen garanderen gedurende de duur van de deze overeenkomst te beschikken over de wettelijke vereiste vergunningen voor het verrichten van werkzaamheden als beveiligingsorganisatie in het kader van de Wet op de Particuliere beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus, dan wel uit laat voeren door derden die in het bezit zijn van de wettelijk vereiste vergunning voor het verrichten
van werkzaamheden als beveiligingsorganisatie in het kader van de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus. Intrekking van deze vergunning levert een toerekenbare tekortkoming op aan beide zijde op basis waarvan beide Partijen gerechtigd zijn deze overeenkomst te beëindigen zonder dat een nadere ingebrekestelling is vereist.
5.2: Partijen staan ervoor in dat de kwaliteit van de door haar te verlenen diensten voldoen aan de door iedere gestelde partij bekende kwaliteitsnormen, welke worden omschreven in de bijlage.
5.3: De daadwerkelijke uitvoering van de diensten door de medewerkers van beide Partijen dan wel ingeschakelde derden geschiedt aan de hand van specifieke schriftelijke objectinstructies.(…)Deze objectinstructies worden opgesteld door beide Partijen gezamenlijk.(…)
5.4: De medewerkers van beide Partijen, dan wel ingeschakelde derden, voeren de diensten uit in een door ieder der Partijen dan wel ingeschakelde derden ter beschikking gesteld uniform dat is goedgekeurd door het Ministerie van Justitie.
5.5: Opdrachtnemer is niet gerechtigd voor de uitvoering van de diensten derden in te schakelen als onderaannemer tenzij vooraf anders is overeen gekomen.(…)
7. Concurrentie
7.1: Partijen hanteren gedurende de looptijd van deze overeenkomst alsmede gedurende één jaar na beëindiging van deze overeenkomst A gentlemen's agreement waarin door partijen geen acties zullen worden ondernomen om de bij elkaar ondergebrachte opdracht(en) zelf te verwerven.(…)
8. Aansprakelijkheid
8.1: Indien één der Partijen aansprakelijk mocht zijn, dan is deze aansprakelijkheid beperkt tot hetgeen in deze bepaling is geregeld.
8.2: Opdrachtnemer is in geen geval aansprakelijk voor de gevolgen van de onjuistheid van de door of namens Opdrachtgever verstrekte gegevens. Opdrachtnemer is evenmin aansprakelijk voor onjuistheden of onvolledigheden die zijn ontstaan bij het doorgeven of toezenden van gegevens, vertragingen of fouten in de transmissie van gegevens, communicatiestoornissen, problemen bij het bereiken van de door Opdrachtgever opgegeven personen, (de gevolgen van) computer-, semafoon-, telefoon- of telefaxstoringen, programmeringsfouten, storingen of verbrekingen van een lijn- en/of internetverbinding, waar dan ook door veroorzaakt.
8.3: Indien één der partijen aansprakelijk is voor directe schade, dan is die aansprakelijkheid beperkt tot maximaal tweemaal het declaratiebedrag, althans dat gedeelte van de opdracht waarop de aansprakelijkheid betrekking heeft. Voorts is de aansprakelijkheid beperkt tot maximaal het bedrag dat door de verzekeringsmaatschappij van Opdrachtnemer wordt uitgekeerd.
8.4: Voor schade die het gevolg is van de omstandigheid dat sleutels, die in het kader van de uitvoering van de overeenkomst aan één der partijen zijn toevertrouwd, door de andere Partij zijn kwijt geraakt, is de aansprakelijkheid beperkt tot een bedrag van € 2.500,00 per gebeurtenis, met een maximum van € 10.000,00 per opdrachtgever van één der Partijen per jaar.(…)
8.6: Partijen zullen ervoor zorgdragen dat zij gedurende de looptijd van deze overeenkomst op adequate wijze zijn verzekerd tegen aansprakelijkheid uit bedrijfsuitoefening. Partijen zullen op verzoek van één der Partijen informatie verstrekken over zijn bedrijfsaansprakelijkheids-verzekering.(…)
10.4: Partijen wensen vast te leggen dat hun relatie op grond van deze overeenkomst het karakter kent van een overeenkomst van opdracht en nadrukkelijk niet dient te worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst. Partijen erkennen nadrukkelijk dat zij aan meerdere opdrachtgevers diensten levert, anders dan een onderneming die onderdeel uitmaakt van genoemde partijen.(…)’
Vanaf 29 juli 2023 tot en met 11 januari 2024 heeft [appellant] beveiligingswerkzaamheden uitgevoerd, waarbij hij de verrichte werkzaamheden, op basis van een maandelijkse declaratie (inclusief 21% BTW), factureerde aan [verweerster] .
Op 10 januari 2024 heeft [verweerster] (onder meer) aan [appellant] meegedeeld de overeenkomst per 29 januari 2024 te beëindigen.
Op 11 januari 2024 heeft [verweerster] aan [appellant] (onder meer) meegedeeld dat zij de overeenkomst per direct opzegt.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] , na wijziging van zijn verzoek, verzocht [verweerster] te veroordelen (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad):
I. tot betaling van de transitievergoeding ter hoogte van € 1.521,60;
II. tot betaling van het achterstallig loon ter hoogte van € 22.331,34, bestaande uit vergoeding voor niet genoten vakantiedagen, vakantietoeslag, toeslagen op grond van de CAO en betaling van het loon van januari 2024;
III. tot betaling van de wettelijke verhoging van 50%, waardoor [verweerster] gehouden is tot betaling van een bedrag ter hoogte van € 11.165,67;
IV. in de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde en vergoeding van het griffierecht daaronder begrepen.
3.2.2.
Aan dit verzoek heeft hij, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat partijen een arbeidsovereenkomst met elkaar zijn aangegaan en dat [verweerster] gehouden is de CAO-bepalingen jegens [appellant] na te komen.
3.2.3.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.3.
In de bestreden beschikking van 8 augustus 2025 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de overeenkomst die partijen waren aangegaan, geen arbeidsovereenkomst is. Het verzoek van [appellant] is afgewezen en hij is in de proceskosten van [verweerster] veroordeeld.
De grieven in het hoger beroep
3.4.1.
[appellant] heeft in hoger beroep 11 grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen beschikking en tot het alsnog toewijzen van zijn verzoeken met veroordeling van [verweerster] in de kosten van beide instanties.
3.4.2.
[verweerster] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking en verzocht om [appellant] in de kosten van beide instanties te veroordelen.
Kern van het geschil en maatstaf
3.5.1.
Partijen strijden over de vraag of hun rechtsverhouding moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Artikel 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, moet door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen (HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746). Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.
3.5.2.
Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. De Hoge Raad heeft in het Deliveroo-arrest (HR 23 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:443) een aantal (niet limitatieve) gezichtspunten geformuleerd die bij de beoordeling van belang zijn. Tussen die omstandigheden geldt geen rangorde (HR 21 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:319).
3.5.3.
In de bestreden beschikking is de kantonrechter aan de hand van deze gezichtspunten tot de conclusie gekomen dat geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. [appellant] richt zijn eerste negen grieven tegen de overwegingen van de kantonrechter per gezichtspunt. Daarmee ligt het gehele geschil in hoger beroep voor. Het hof zal daarom per gezichtspunt de van belang zijnde feiten en omstandigheden aangeven waarna een eindoordeel volgt.
De aard en duur van de werkzaamheden
3.6.1.
Tussen partijen staat vast dat [verweerster] van de gemeente [gemeente] de opdracht had gekregen om te zorgen voor beveiliging van drie locaties, gebruikt voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen. Het ging hier om een tijdelijke opdracht, namelijk lopende totdat de aanbestedingsprocedure hiervoor was afgerond. Gelet op de vereiste spoed bij de start van de uitvoering van de opdracht was voor [verweerster] maar ook voor de gemeente duidelijk dat hiervoor niet alleen gediplomeerde beveiligers konden worden ingezet. [verweerster] is op zoek gegaan naar nieuwe medewerkers om deze opdracht te kunnen uitvoeren.
3.6.2.
Uit de contractuele bepalingen blijkt niet dat de duur van de samenwerking gekoppeld is aan bovenstaande opdracht aan [verweerster] ; de overeenkomst duurt, aldus de contractuele bepaling, voort tot 1 januari van enig jaar en wordt steeds verlengd voor de periode van een kalenderjaar, tenzij een partij minimaal drie maanden voor de einddatum opzegt.
3.6.3.
De aard van de werkzaamheden is contractueel vastgelegd: het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden en dat is ook hetgeen in de praktijk heeft plaatsgevonden.
3.6.4.
Het hof stelt vast dat uit de tekst van de overeenkomst blijkt dat deze op een aantal punten niet is gebaseerd op hetgeen de partijen hebben afgesproken. Zo staat in het contract ten onrechte dat de overeenkomst in werking is getreden op 27 maart 2023 (bepaling 3.1). Zo staat in bepaling 5.1 dat partijen en dus ook [appellant] beschikt over de wettelijk vereiste vergunningen voor het verrichten van werkzaamheden als beveiligingsorganisatie in het kader van de Wet op de Particuliere beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus, dan wel uit laat voeren door derden die in het bezit zijn van de wettelijk vereiste vergunning voor het verrichten van werkzaamheden als beveiligingsorganisatie in het kader van de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus. Vast staat tussen partijen dat [appellant] geen gediplomeerde beveiliger is. In bepaling 5.5. staat voorts dat hij niet gerechtigd is voor de uitvoering derden in te schakelen tenzij vooraf anders is overeengekomen, hetgeen niet het geval is geweest.
De wijze waarop de werkzaamheden en de tijden werden bepaald
3.7.1.
Tussen partijen staat vast dat [appellant] graag 180 uur of meer per maand wilde werken. Op basis daarvan maakte [verweerster] een concept maandplanning en daarin werden de diensten van [appellant] vastgelegd. Deze concept planning kreeg [appellant] een paar dagen voorafgaande aan de betreffende maand toegezonden. Onbetwist heeft hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verklaard dat hij dan kon aangeven een dienst niet te willen verrichten, maar dat dat dan tot gevolg had dat er een aantal van zijn diensten uit het rooster werd gehaald. Collega’s die vaker commentaar hadden op het concept rooster werden vervolgens niet langer ingedeeld, aldus [appellant] . Dit maakte dat [appellant] het concept rooster altijd accepteerde. [verweerster] heeft op dit punt enkel aangegeven dat [appellant] geen verplichting had om het concept rooster te accepteren.
Het hof stelt vast dat [appellant] gedurende de samenwerkingsperiode in de maanden augustus 2023 tot en met december 2023 steeds (veel) meer dan 180 uren per maand heeft gewerkt.
3.7.2.
Gedurende de samenwerkingsovereenkomst kreeg [appellant] zijn instructies van [verweerster] . Hij kreeg te horen op welke locatie hij zijn werkzaamheden moest verrichten en welke werkzaamheden hij moest doen. Dat deze instructies waren afgeleid van de opdracht die [verweerster] van de gemeente kreeg, staat eveneens tussen partijen vast. [appellant] werkte voor [verweerster] aan de uitvoering van de opdracht die laatstgenoemde van de gemeente had gekregen. Wie van de medewerkers welke werkzaamheden uitvoerde, was aan [verweerster] ; zij bepaalde wat [appellant] moest doen, dus welke specifieke taak van de opdracht van de gemeente [appellant] moest uitvoeren. Zo heeft [appellant] ook werkzaamheden als centrale post uitgevoerd. Omdat dit een cruciale functie binnen de beveiliging was, heeft de gemeente bezwaar gemaakt tegen de invulling van deze post door een niet-gediplomeerde medewerker. Daarna is [appellant] door [verweerster] van deze post gehaald.
De inbedding van het werk
3.8.1.
Vast staat tussen partijen dat de beveiligingswerkzaamheden die [appellant] uitvoerde, behoorden tot de kernactiviteiten van [verweerster] . [appellant] was en is weliswaar geen gediplomeerde beveiliger maar ter uitvoering van de opdracht die [verweerster] voor de gemeente moest uitvoeren, was dit geen vereiste.
3.8.2.
De bedrijfsorganisatie van [verweerster] was voorafgaande aan de opdracht van de gemeente, zo ingericht dat zij uitsluitend werkte met gediplomeerde beveiligers, waarvan er sommigen in dienstverband werkzaam waren en anderen als zzp-er. De opdracht van de gemeente [gemeente] werd ook uitgevoerd door niet gediplomeerde beveiligers die als werknemers in dienst werden genomen door [verweerster] , althans dat is in hoger beroep vastgesteld ten aanzien van één van deze werknemers, een vriend van [appellant] .
De verplichting om het werk persoonlijk te verrichten
3.9.
Tussen partijen staat vast dat [appellant] zich nooit heeft laten vervangen. [verweerster] had tegen een vervanging geen bezwaar maar [appellant] moest hiervoor dan wel toestemming krijgen van [verweerster] (zie ook bepaling 5.5 van het contract). [verweerster] zou dan bepalen of deze persoon voldeed aan de kwaliteitseisen. Gesteld noch gebleken is welke kwaliteitseisen dit dan zouden moeten zijn.
Bovendien was het zo dat, als [appellant] zou worden vervangen, het niet [appellant] was die voor de uren van vervanging aan [verweerster] zou mogen factureren. De vervanging bestond dan uit iemand van de kring van collega’s bij [verweerster] , die dan voor de vergoeding van deze uren zelf aan [verweerster] kon factureren.
De wijze waarop het contract tot stand is gekomen
3.10.1.
Tussen partijen staat vast dat [verweerster] met spoed op zoek was naar personeel teneinde de opdracht van de gemeente te kunnen uitvoeren. Via de hiervoor in rov. 3.8.2. genoemde vriend die werkte voor [verweerster] heeft [appellant] contact opgenomen met [verweerster] . Er volgde een kort gesprek, welk gesprek een vervolg kreeg op de locatie in [plaats] . Vervolgens moest [appellant] zijn KvK-nummer en btw-nummer doorgeven waarna hij per e-mail het contract voorgelegd kreeg. Het betrof, aldus [verweerster] , een standaard contract dat voor meerdere medewerkers is gebruikt (zie ook r.o. 3.6.4. van deze beschikking).
3.10.2.
Het is dus [verweerster] geweest die eenzijdig het contract heeft opgesteld. Aan [appellant] is geen keuze voorgelegd; hem is geen arbeidscontract aangeboden, zo bevestigde [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Het is evenwel ook niet zo dat [appellant] het ondernemerschap is “ingeduwd”; [appellant] had immers al een inschrijving in de KvK en een btw-nummer.
De wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd
3.11.
Tussen partijen staat vast dat [verweerster] [appellant] per gewerkt uur betaalde. [appellant] stelde vanuit zijn eenmanszaak maandelijks een factuur daarvoor op, berekende daarover de btw en stuurde deze naar [verweerster] . [verweerster] betaalde de factuur inclusief de btw, dit met uitzondering van de factuur over januari 2024. Partijen hebben hier conform de samenwerkingsovereenkomst gehandeld en op verzoek van [verweerster] is de betalingstermijn van vijf dagen naar dertig dagen gewijzigd.
De hoogte van de beloning
3.12.
Tussen partijen staat vast dat partijen niet hebben onderhandeld over het uurtarief zoals dat in het contract door [verweerster] is opgenomen. Het uurtarief is door [verweerster] per 1 januari 2024 verhoogd naar € 29,50. Ook deze verhoging is eenzijdig door [verweerster] vastgesteld; [appellant] had hierom niet gevraagd.
Het commercieel risico
3.13.
Tussen partijen staat vast dat [appellant] per gewerkt uur betaald werd. Waren er minder uren beschikbaar, dan betekende dat voor hem een lager inkomen. In zoverre liep hij commercieel risico. Voorts heeft [verweerster] hem verplicht om een beroeps-aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten, hetgeen hij ook heeft gedaan. Voor het overige liep [appellant] geen commercieel risico. Hij maakte met uitzondering van de premie voor de verzekering (omstreeks € 11 per maand) geen kosten, droeg een uniform van [verweerster] en behoefde verder niet in het project te investeren.
Ondernemer in het economisch verkeer
3.14.
[appellant] werkte ten tijde van de samenwerkingsovereenkomst met [verweerster] niet voor andere opdrachtgevers. Gelet op het aantal uren dat hij voor [verweerster] werkte, werkte hij meer dan fulltime voor haar. Voorts had hij geen ervaring in het beveiligingswerk en was dus ook geen concurrent van [verweerster] . Op papier stond het hem vrij om voor andere opdrachtgevers te werken en moest hij dat ook doen (zie artikel 10.4 van het contract, aangehaald in rov. 3.1 onder c).
Conclusie
3.15.1.
Het hof stelt voorop dat [verweerster] bij het voorleggen van het samenwerkings-contract niet de bedoeling had om een arbeidsovereenkomst met [appellant] aan te gaan. De bewoordingen in het contract wijzen evident op het aangaan van een overeenkomst van opdracht. Zoals hiervoor al overwogen, is dit niet de maatstaf waarlangs het hof moet oordelen of er sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Feit is dat [appellant] voor [verweerster] heeft gewerkt en daarvoor een geldelijke vergoeding heeft ontvangen. Feit is ook dat er tussen partijen een gezagsverhouding bestond. [appellant] kreeg voor de uitvoering van de overeenkomst instructies van [verweerster] : hij kreeg te horen waar en wanneer hij welke werkzaamheden moest verrichten. [appellant] was geen beveiliger, laat staan een gediplomeerde beveiliger. Hij had nooit eerder als beveiliger/toezichthouder gewerkt. Het was niet zo dat [verweerster] [appellant] opdroeg om een locatie in [plaats] te gaan beveiligen en dat hij dan zelf maar moest invullen hoe hij dit zou gaan doen. [appellant] opereerde als één van de medewerkers van [verweerster] en kreeg, zoals alle andere medewerkers, zijn instructies van [verweerster] . Hij kreeg een uniform zonder de letter “V” omdat hij geen gediplomeerde beveiliger was en kreeg een portofoon om de communicatie met [verweerster] en zijn collega’s te kunnen onderhouden.
Zijn eenmanszaak was niet opgericht om daarbinnen beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Het bestaan ervan is gebruikt om de constructie te kunnen uitvoeren maar, naar het oordeel van het hof, blijkt uit het vorenstaande dat de rechten en plichten wijzen op het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Het feit dat er facturen zijn verstuurd en betaald, is van ondergeschikt belang; het gaat erom dat [verweerster] betaalde voor de door [appellant] overeenkomstig haar instructies verrichte arbeid, die hij gedurende zekere tijd heeft verricht. Het hof oordeelt op grond van het vorenstaande dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan.
3.15.2.
De kantonrechter heeft de verzoeken afgewezen omdat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. Nu dit naar het oordeel van het hof wel het geval is geweest, dienen de verzoeken inhoudelijk te worden beoordeeld.
De verzochte toeslagen o.g.v. cao-bepalingen
3.16.1.
De verzochte toeslagen zijn gebaseerd op de artikelen 40, 41 en 42 (jo artikel 23) van de cao. Deze bepalingen luiden in de cao Particuliere Beveiliging die gold ten tijde van het verrichten van de arbeid als volgt.
Artikel 40 Toeslag bijzondere uren
1. Je krijgt een toeslag op je basisuurloon als je werkt tijdens bijzondere uren.
2. De toeslag is:
• 35%: tussen zaterdag 00.00 uur en zondag 24.00 uur
• 20%: maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 uur en 07.00 uur
• 10%: maandag tot en met vrijdag tussen 18.00 uur en 24.00 uur
• 100%: op oudejaarsdag na 16.00 uur.
Artikel 41 Toeslag feestdagen
1. Je krijgt een toeslag van 50% op je basisuurloon als je werkt op feestdagen.
2. Feestdagen in de cao zijn: nieuwjaarsdag, de beide Paasdagen, Koningsdag, 5 mei als viering van de nationale bevrijding (om de 5 jaar), Hemelvaartsdag, de beide Pinksterdagen en de beide Kerstdagen.
3.Naast de toeslag heb je eventueel ook recht op de toeslag volgens artikel 40.
4. Heb je een oproepovereenkomst? Dan krijg je een toeslag van 100% op je basisuurloon. Je hebt dan geen recht meer op de toeslag volgens artikel 40.
Artikel 42 Toeslag overwerk
Je krijgt een toeslag van 50% op je basisuurloon als je overwerkt.
[verweerster] heeft aangegeven dat de cao alleen geldt voor gediplomeerde beveiligers. Voorts heeft zij betoogd dat in het uurtarief dat met [appellant] is overeengekomen tevens een vergoeding voor overwerk is begrepen.
3.16.2.
Het hof overweegt dat krachtens artikel 2 van de van toepassing zijnde cao deze geldt voor werknemers die in dienst zijn bij een particuliere beveiligingsorganisatie. Tussen partijen staat vast dat [verweerster] een dergelijke organisatie is, namelijk een bedrijf dat is toegelaten op grond van artikel 3 sub a van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Uitgangspunt is dat het beveiligingswerk wordt verricht door gediplomeerd personeel of personeel dat doende is om een diploma te halen. In bijlage 2 van de cao, met als titel: “Functiegroepen, functies en overzicht salarisschalen” wordt aangegeven dat voor het uitoefenen van het vak van beveiliger een diploma nodig is, tenzij de werknemer ter zake van dit diploma een permanente ontheffing van de Minister van Justitie heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 3 van de cao is het hof van oordeel dat de cao-bepalingen niet volledig van toepassing zijn. Artikel 3 luidt als volgt:
Artikel 3 voor wie geldt deze cao niet?
(…)
2. Er is een aantal uitzonderingen
Doe je normaal geen beveiligingswerk? Of zit je functie in een salarisschaal die hoger is dan de schalen in deze cao? Dan gelden de volgende artikelen van deze cao niet voor jou:
• artikel 10 definitie fulltimer
• artikel 9 lid 1 onder c
• hoofdstuk 4 (“over je loon”) met uitzondering van de artikelen 37, 38 en 41
• hoofdstuk 5 (“je krijgt vergoedingen”)
• bijlage 2: functiegroepen, functies en overzicht salarisschalen
3.16.3.
Het hof is van oordeel dat voor [appellant] de hiervoor genoemde cao-bepalingen niet gelden, enerzijds omdat hij geen beveiligingswerk in de zin van de cao uitvoert (zie functiegroepen) en anderzijds omdat hij een hoger uurloon heeft ontvangen dan het uurloon in 2023 in de hoogste salarisschaal (met periodiek 1). Dat uurloon is € 18,29.
Voor zover de verzochte toeslagen zijn gebaseerd op de artikelen 40 en 42 is daarvoor geen juiste juridisch grondslag aangevoerd en worden deze verzoeken door het hof afgewezen. Wel heeft [appellant] recht op een toeslag over zijn uren gemaakt tijdens de feestdagen. [appellant] heeft tijdens de Kerst in 2023 23 uren gewerkt en berekende zijn vordering op € 322,00. Op nieuwjaarsdag heeft hij 7 uren gewerkt en berekende zijn vordering op € 103,25. Deze vorderingen liggen voor toewijzing gereed.
Het loon over de maand januari 2024
3.17.
[appellant] stelt dat hij over de maand januari 2024 geen vergoeding heeft ontvangen. Het loon op basis van zijn berekeningen bedraagt: € 2.006,00 als vergoeding voor 68 gewerkte uren (zie productie 11 bij inleidend verzoekschrift) . [verweerster] heeft niet althans onvoldoende betwist dat dit de door [appellant] gewerkte uren zijn, zodat het hof dit deel van de vordering zal toewijzen.
De vakantiedagen en vakantietoeslag
3.18.1.
[appellant] vordert over het loon inclusief toeslagen 8% hetgeen neerkomt op een bedrag van € 3.879,69. Gelet op bovenstaande overwegingen met betrekking tot het recht op toeslagen, wordt dit bedrag gedeeltelijk afgewezen en is het deels toewijsbaar, namelijk voor zover het betreft 8% van € 35.849.25 (zie productie 14 bij verzoek vermeerdering 1e aanleg: € 35.424,00 + 425,25). Toewijsbaar is dan € 2.867,94 aan vakantiebijslag.
3.18.2.
[appellant] vordert een bedrag van € 4.073,66 aan vergoeding voor niet genoten vakantiedagen, berekend op basis van 8,4%. Op basis van de cao heeft hij recht op 172,8 uur per jaar vakantie. Hij heeft, gelet op de duur van de arbeidsovereenkomst, zijnde een half jaar, recht op, afgerond, 86 uren, hetgeen neerkomt op € 2.537,00 (met een uurloon van
€ 29,50).
De wettelijke verhoging
3.19.
[appellant] vordert 50% wettelijke verhoging over hetgeen hij nog vordert. Het hof stelt de wettelijke verhoging op nihil. Reden hiervoor is dat beide partijen, en dus ook [appellant] , de overeenkomst hebben uitgevoerd als ware het een overeenkomst van opdracht. [verweerster] is tijdens de looptijd van de overeenkomst ook nooit aangesproken op enige wanbetaling. [appellant] heeft facturen gestuurd en [verweerster] heeft deze (dus conform het verzoek van [appellant] ) betaald, ingeboekt in zijn administratie en de btw afgedragen. Dit deel van de vordering wijst het hof dus af.
De transitievergoeding
3.20.
[appellant] vordert een bedrag van € 1.521,60 als transactievergoeding. Dit is gebaseerd op een looptijd van 5 maanden en 24 dagen. Dit betekent dat hij recht heeft op 1/6 maandloon. Het hof berekent het gemiddelde maandloon op een bedrag van € 6.549,00 zodat de transitievergoeding een bedrag omvat van € 1.091,50.
Slotsom
3.21.1.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de verzoeken van [appellant] deels toewijzen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] aangegeven dat de door hem gevorderde bedragen bruto bedragen zijn.
3.21.2.
Het hof komt niet toe aan beoordeling van het bewijsaanbod van [verweerster] nu daaraan door [verweerster] onvoldoende stellingen ten grondslag zijn gelegd.
3.21.3.
Het hof zal [verweerster] veroordelen in de proceskosten in beide instanties nu zij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [verweerster] om aan [appellant] te betalen:
- een bedrag van € 425,25 bruto aan vergoeding voor het werk tijdens de feestdagen;
- een bedrag van € 2.006,00 bruto als loon voor het werk in januari 2024;
- een bedrag van € 2.867,94 bruto ten titel van vakantiebijslag;
- een bedrag van € 2.537,00 bruto als vergoeding voor niet genoten vakantiedagen;
- een bedrag van € 1.091,50 bruto ten titel van transitievergoeding;
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van de eerste aanleg van € 901,00 en van het hoger beroep van € 3.491,00;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.H. Schoenmakers, M. van der Schoor en R.J. Voorink en is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025.