3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. [appellanten] exploiteren samen met hun zus en de echtgenote van [appellant sub 2] een melkveehouderij/akkerbouwbedrijf. Zij deden dat tot 21 oktober 2008 in de vorm van een commanditaire vennootschap en met ingang van 21 oktober 2008 in de vorm van een vennootschap onder firma.
b. Bij strafvonnis van de toenmalige rechtbank Breda van 3 mei 2011 is [geïntimeerde sub 1] veroordeeld wegens medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [appellant sub 2] en medeplegen van zware mishandeling van [appellant sub 1] . De rechtbank acht in 4.4:
‘(…) wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair:
op 27 september 2008, in [gemeente A] (te [plaats A] ), ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon, genaamd [appellant sub 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet samen met zijn mededader, meermalen, met kracht met een koevoet, tegen de schouder en een arm en een voet en het lichaam van [appellant sub 2] heeft geslagen en meermalen, met kracht met geschoeide voet tegen de zij en de rug en het lichaam van [appellant sub 2] heeft geschopt en meermalen, met kracht met gebalde vuist tegen de zij en de rug en het lichaam van [appellant sub 2] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
op 27 september 2008 in [gemeente A] (te [plaats A] ), tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon, genaamd [appellant sub 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere gebroken ribben en een gebroken ellepijp en meerdere bloeduitstortingen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, met kracht met een koevoet, tegen diens arm en ribben en ellepijp en lichaam te slaan, en te schoppen en te duwen; (…)”.
c. Bij strafvonnis van de rechtbank Breda van 3 mei 2011 is [geïntimeerde sub 2] veroordeeld wegens het medeplegen van zware mishandeling van [appellant sub 1] en medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [appellant sub 2] . De rechtbank acht in 4.4:
‘(…) wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 27 september 2008 in [gemeente A] (te [plaats A] ), tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon, genaamd [appellant sub 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere gebroken ribben en een gebroken ellepijp en meerdere bloeduitstortingen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen met kracht met een koevoet tegen diens arm en ribben en ellepijp en lichaam te slaan, en te schoppen en te duwen;
2. primair
op 27 september 2008, in [gemeente A] (te [plaats A] ), ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon, genaamd [appellant sub 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet samen met zijn mededader meermalen, met kracht met een koevoet, tegen de schouder en een arm en een voet en het lichaam van [appellant sub 2] heeft geslagen en meermalen, met kracht met geschoeide voet tegen de zij en de rug en het lichaam van [appellant sub 2] heeft geschopt en meermalen, met kracht met gebalde vuist tegen de zij en de rug en het lichaam van [appellant sub 2] heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. (…)”.
d. Bij arresten van 17 januari 2013 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zich verenigd met de beroepen vonnissen en met de gronden waarop deze berusten, met uitzondering van de opgelegde straffen, de schadevergoedingsmaatregelen en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Op pagina 2 van beide arresten overweegt het hof:
“(…) De geneeskundige verklaring betreffende [appellant sub 1] maakt melding van letsels, te weten onder andere “breuk van de ellepijp (echteafweerbreuk) met letsel in het elleboogsgewricht links en meerdere ribbreuken”, die corresponderen met het volgens de aangiftes uitgeoefende geweld, te weten krachtige slagen met een koevoet.
Daarnaast vindt het hof steun voor de aangifteverklaringen in de inhoud van de woordelijke uitwerking van de zogenaamde 112-melding. Daaruit blijkt namelijk dat de beller (hof: [appellant sub 2] ) belt op het moment dat drie personen op hem af komen, dat hij daarbij melding maakt van een aanvaller met een ijzeren staaf en dat op de achtergrond geluiden hoorbaar zijn als “au”, geroep om hulp en de woorden: “Jullie gaan d’raan”, “Ik maak oe kapot” en “Sla oe kapot.”(…)
Het door de verdediging geopperde scenario, te weten dat de verdachte alleen heeft geduwd en de verwondingen van [appellanten] mogelijk zijn veroorzaakt door een val in een zogenaamde hakselaar, acht het hof - als onverenigbaar met de door de rechtbank vastgestelde en door het hof bevestigde feitelijke toedracht - niet aannemelijk.
Dat in het opsporingsonderzoek de door verdachte gebruikte koevoet niet is aangetroffen en dat de hakselaar niet op sporen is onderzocht, maakt dat niet anders.”
De arresten van het hof zijn in kracht van gewijsde gegaan.
e. Namens [appellanten] heeft mr. M.J.J.E. Stassen bij brieven van 28 januari 2013 aan [geïntimeerden] met als onderwerp “aansprakelijkheidsstelling en stuiting”, voor zover relevant, het volgende geschreven:
“(…) Uitdrukkelijk stel ik u ten behoeve van cliënten aansprakelijk voor alle geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de onder andere door u gepleegde zware mishandeling van cliënten. U dient onderhavige aansprakelijkheidsstelling voorts uitdrukkelijk te zien als een stuiting van de verjaringstermijn. (…)
f. Namens [appellanten] heeft mr. Van Schaick bij brieven van 12 september 2013 aan [geïntimeerden] , voor zover relevant, het volgende geschreven:
“(…) Bij dezen stel ik u (…) nogmaals aansprakelijk voor de schade van cliënten. U dient deze aansprakelijkstelling tevens te zien als een stuiting van (enige) verjaringstermijn. Cliënten behoudt zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voor.
Ik verzoek en voor zover nodig sommeer u om binnen tien dagen na dagtekening van deze brief 1) schriftelijk te bevestigen dat u aansprakelijkheid voor de schade van cliënten erkent 2) een voorschot op de nader vast te stellen geleden en nog te lijden schade à € 10.000 aan zowel [appellant sub 1] als [appellant sub 2] , per saldo € 20.000 op de onderstaande derdengeldrekening van ons kantoor betaalbaar te stellen. (…)”
g. In opdracht van [appellanten] heeft [persoon A] , gecertificeerd register-arbeidsdeskundige, bij rapportage van 22 juli 2015 het verlies aan arbeidsvermogen van ieder van [appellanten] binnen het melkveebedrijf in kaart gebracht naar aanleiding van de mishandeling van 27 september 2008.
h. In opdracht van [appellanten] heeft [XX] Expertise bij rapportage van 24 januari 2018 de arbeidsvermogensschade van ieder van [appellanten] in kaart gebracht.
i. In zijn brief van 1 april 2010 heeft [persoon B] , chirurg, over zijn patiënt [appellant sub 1] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Bij onderzoek is er nog een duidelijke standsverandering(van de linker arm, toevoeging hof)
zichtbaar, een graad of 15 en is een atrofie van de onderarmsmusculatuur aanwezig. De handmusculatuur is goed. Flexie extensie in de elleboog (…) evenals pro- en supinatie en een graad of 5 beperkt. De dorsoflexie in de pols is 10 graden beperkt. Controle foto’s toonde een doorgebouwde fractuur met een standsafwijking van 20 graden waarbij geen sinus those is opgetreden. Van de long heeft hij nagenoeg geen problemen meer.
Naast deze lichamelijke letsels is ook een psychisch lijden reëel aanwezig, doch dat is niet direct mijn expertise. (…)”
j. Adviesburo [YY] ’s-Hertogenbosch heeft in opdracht van Klaverblad Verzekeringen in verband met een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij blijvende arbeidsongeschiktheid een medische expertise uitgevoerd bij [appellant sub 1] . [persoon C] , orthopedisch chirurg, heeft in haar brief van 4 januari 2010 onder meer het volgende geschreven:
“(…) V. Samenvatting en conclusie
36 jarige man, in september 2008 mishandeld waarbij de volgende letsels zijn opgetreden: drie ribfracturen rechts, Monteggia fractuur linker onderarm welke conservatief behandeld is. De fractuur is inmiddels geconsolideerd. Er is sprake van persisterende pijnklachten in de linker elleboog en een functiebeperking waarbij met name de supinatie beperkt is. Tevens is sprake van slotklachten van de linker elleboog op basis van instabiliteit van de elleboog links. (…).”
Verder heeft zij diverse aan haar voorgelegde vragen beantwoord, waaronder vraag 6:
“6. Is er thans sprake van een stationaire toestand of verwacht u nog een duidelijke verandering in het klachtenpatroon en/of de beperkingen bij verzekerde? Zo ja, in welke mate en op welke termijn?
Antwoord:
Ja.”
k. In de brief van 23 december 2013 heeft [persoon D] , Klinisch psycholoog BIG over [appellant sub 1] onder meer het volgende geschreven:
“(…) is bekend op de afdeling medische psychologie sinds december 2011. Dhr. is aangemeld i.v.m. ernstige psychische problemen na ernstige mishandeling d.d. 27 september 2008. (…) Er is bij dhr. sprake van een Post Traumatische Stress Stoornis (PTTS) gerelateerd aan de mishandeling. Voordien bestonden bij dhr., voor zover mijn kennis reikt, geen psychische klachten. (…)”
l. In het advies van 20 juni 2014 heeft medisch adviseur [persoon E] (hierna: [persoon E] ) van [ZZ] , geneeskundig adviseurs, over [appellant sub 1] onder meer het volgende geschreven:
“(…). Op grond van de informatie van de behandelend chirurg die van latere datum is dan de orthopedisch-chirurgische keuring komen we in elk geval door de chronische instabiliteit al snel tot een percentage blijvende functionele invaliditeit in de orde van 10% van de bovenste extremiteit van het kopje van het spaakbeen en 3% voor de fractuur van de ellepijp.
Dit betekent 13% van de bovenste extremiteit oftewel 8% van de gehele mens.
Indien we uitgaan van het range of motion model lijkt het erop dat ook voor het polsgewricht enige functiebeperking resteert indien we afgaan op de beschrijving van collega [persoon B] .
Echter, het is niet verstandig om hiervan uit te gaan daar op dat moment nog geen eindsituatie beschreven is.
Bovendien zijn de bewegingsuitslagen zoals beschreven door collega [persoon B] veel te onnauwkeurig.
De beperkingen zullen ongetwijfeld overeenkomen met de beperkingen zoals door orthopedisch chirurg [persoon C] zijn beschreven.
Daarnaast resteert op psychisch gebied zeker ook een vrij fors percentage van minimaal 15% van de mens met, gezien de GAF-score van 55, ook forse beperkingen.
Er zal echter een psychiatrische expertise noodzakelijk zijn om dit meer specifiek te duiden.
Het totale percentage blijvende functionele invaliditeit bedraagt dan volgens de combinatietabel al snel zo'n 23% van de mens.
Al met al resteren op letselschadegebied duidelijke beperkingen en een duidelijk percentage blijvende functionele invaliditeit.
Op orthopedisch gebied is hoogstwaarschijnlijk niet direct een aanvullende expertise noodzakelijk; echter, in geval van twijfel is dit wel aan te bevelen.
Op psychiatrisch gebied is zeker een expertise noodzakelijk, met name om de beperkingen duidelijk aan te kunnen geven evenals de GAF-score, hetgeen een indicatie is voor de arbeidsongeschiktheid op psychisch gebied. (…).
m. Psychiater [persoon F] heeft [appellant sub 1] op 3 september 2014 onderzocht. [persoon F] heeft in het concept-expertiserapport van 21 oktober 2014 bij de beantwoording van de voorgelegde vragen onder meer geschreven:
“1. DE SITUATIE MET HET ONGEVAL
Vraag b:
Wilt u op basis van het medisch dossier van onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Antwoord b:
Onderzochte heeft een blanco psychiatrische voorgeschiedenis.
Sinds november 2011 is sprake van psychologische behandeling voor de PTTS, gericht op verwerken van het meegemaakte trauma. De behandeling heeft uit EMDR en individuele gesprekstherapie bestaan en duurt nog voort maar de EMDR is sinds januari 2014 gestaakt. De behandeling gaf telkens tijdelijke verbetering, maar er is geen sprake van structurele verbetering. (…)
Vraag f:
Wat is de diagnose op uw vakgebied volgens DSM IV-TR? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Antwoord f:
In diagnostische zin is er sprake van een posttraumatische stress-stoornis, chronisch, geclassificeerd volgens DSM IV TR. Onderzochte heeft op 27 september 2008 een traumatische ervaring meegemaakt, een mishandeling, waarbij hij vreesde voor zijn leven (en dat van zijn broer), hetgeen gepaard ging met intense angst. Hij heeft last van nachtmerries, herbelevingen, verhoogde waakzaamheid, het vermijden van zaken die hem herinneren aan hetgeen hij heeft meegemaakt en hij isoleert zich. Dit zijn duidelijke kenmerken van een posttraumatische stress-stoornis. (…)
Vraag h:
Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
Antwoord h:
Er wordt geen belangrijke verbetering verwacht ten aanzien van het op mijn vakgebied geconstateerde letsel, de chronische PTSS. Wellicht dat onderzochte enige verlichting zal ervaren gedurende de periode dat de daders in detentie verblijven, maar gezien de hardnekkigheid van de klachten en het feit dat therapie nagenoeg geen blijvende positieve effecten heeft gehad, is de verwachting dat de klachten zullen persisteren. Onderzoeker acht een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval derhalve mogelijk.
Vraag blijvende invaliditeit:
Kunt u aan de hand van AMA guides 6e editie, eventueel aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging aangeven of er sprake is van een percentage blijvende invaliditeit op uw vakgebied en wilt u dit uitvoerig motiveren.
Antwoord:
Aan de hand van de AMA guides 6e editie wordt het percentage van blijvende invaliditeit op mijn vakgebied gesteld (M&BD Impairment rating) berekend.
De berekening is als volgt opgebouwd:
(…)
De M&BD impairment score bedraagt: 15%
Deze waarde, 15%, is het percentage blijvende invaliditeit op mijn vakgebied.
2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
Vraag a:
Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte nog steeds heeft?
Antwoord a:
Voor het ongeval bestonden geen klachten of afwijkingen op mijn vakgebied. (…)
Vraag c:
Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
Antwoord c:
(…) Op mijn vakgebied zijn er geen klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval onderzochte niet was overkomen. (…)”
n. [persoon E] heeft op 2 juni 2015 met betrekking tot [appellant sub 1] op basis van het orthopedisch chirurgisch onderzoek door [persoon C] van 4 januari 2010 (hiervoor sub j) en het psychiatrisch onderzoek door [persoon F] van 3 september 2014 (hiervoor sub m) een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
o. [appellant sub 2] was ten tijde van de mishandeling 80-100% arbeidsongeschikt in het kader van de WAO wegens een doorgemaakte CVA medio 2000. Verder werd bij hem medio september 2008 tongkanker gediagnosticeerd, waarvoor hij succesvol geopereerd en behandeld is.
p. Psychiater [persoon F] heeft [appellant sub 1] op 3 september 2014 onderzocht. [persoon F] schrijft in het concept-expertiserapport als bijlage bij de brief van 21 oktober 2014 onder meer:
“(…)
1. DE SITUATIE MET HET ONGEVAL
(…)
Vraag f:
Wat is de diagnose op uw vakgebied volgens DSM IV-TR? Wilt u daarbij uw
differentiaaldiagnostische overweging geven?
Antwoord f:
In diagnostische zin is er sprake van een posttraumatische stress-stoornis, chronisch, volgens de SMS-IV TR classificatie. Onderzochte heeft een traumatische ervaring meegemaakt, waarbij hij vreesde voor zijn leven (en dat van zijn broer), wat gepaard ging met intense angst. Hij heeft last van nachtmerries, herbelevingen, verhoogde waakzaamheid, het vermijden van contact met de daders (die in de buurt wonen) en hij isoleert zich. Dit zijn duidelijke kenmerken van de post traumatische stress-stoornis (PTSS). (…)
Vraag h:
Acht u de huidige toestand van onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
(…)
Antwoord h:
Er wordt geen belangrijke verbetering verwacht ten aanzien van het op mijn vakgebied geconstateerde letsel. Derhalve acht ik een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk.
Vraag blijvende invaliditeit:
Kunt u aan de hand van AMA guides 6e editie, eventueel aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging aangeven of er sprake is van een percentage blijvende invaliditeit op uw vakgebied en wilt u dit uitvoerig motiveren.
Antwoord:
Aan de hand van de AMA guides 6° editie wordt het percentage van blijvende invaliditeit op mijn vakgebied (M&BD Impairment rating) berekend.
De berekening is als volgt opgebouwd:
(…)
De M&BD impairment score bedraagt: 15%
Deze waarde, 15%, is het percentage blijvende invaliditeit op mijn vakgebied.
2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL
(…)
Vraag a:
Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog heeft?
Antwoord a:
Voor het ongeval bestonden reeds klachten op mijn vakgebied, bestaande uit meer ‘zwart-wit-denken, verminderde flexibiliteit en sneller boos worden, als gevolg van een CVA in 2000. Deze klachten bestaan nog steeds.
(…)
Antwoord c:
(…) Onderzochte overkwam een CVA in 2000 waarop hij psychische klachten ontwikkelde welke tot op heden persisteren. Deze klachten zouden er ook zijn geweest als het ongeval onderzochte niet was overkomen.
Vraag f:
Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongeval-gerelateerde klachten en afwijkingen?
Antwoord f:
Neen, doordat de klachten voortkomen uit een CVA in 2000 (reeds 14 jaar geleden), en gezien het feit dat zich inmiddels een psychiatrische stoornis heeft ontwikkeld in de vorm van een chronische PTSS, is mijn verwachting dat er zich geen belangrijke verbetering van de op mijn vakgebied geconstateerde niet ongeval-gerelateerde klachten zal optreden.
(…)”
r. [persoon E] schrijft in de brief van 31 oktober 2014 over [appellant sub 2] onder meer het volgende:
“(…) De berekening van het percentage blijvende invaliditeit volgens de AMA Guides 6e druk wordt correct uitgevoerd en komt neer op 15% van de gehele mens. De psychiater geeft aan dat er zonder dit voorval geen beperkingen zouden zijn en geen percentage blijvende invaliditeit. (…)”.
De procedure bij de rechtbank