In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) en belastingrente die zijn opgelegd aan belanghebbende, een Limited Liability Partnership (LLP). De inspecteur van de Belastingdienst had aanslagen Vpb voor de jaren 2015, 2016 en 2017 opgelegd, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 zijn de zaken gelijktijdig behandeld. Belanghebbende stelde dat zij zich kon beroepen op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, maar het hof oordeelde dat deze beroepen niet konden slagen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende niet transparant was en onderworpen aan de Vpb. De inspecteur had geen rekening gehouden met aftrek van loonkosten voor arbeid van [participant 1]. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen redenen waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.