ECLI:NL:GHSHE:2025:1939

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
23/1213 tot en met 23/1215
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen vennootschapsbelasting en belastingrente door belanghebbende, een Limited Liability Partnership, tegen de inspecteur van de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) en belastingrente die zijn opgelegd aan belanghebbende, een Limited Liability Partnership (LLP). De inspecteur van de Belastingdienst had aanslagen Vpb voor de jaren 2015, 2016 en 2017 opgelegd, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 zijn de zaken gelijktijdig behandeld. Belanghebbende stelde dat zij zich kon beroepen op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, maar het hof oordeelde dat deze beroepen niet konden slagen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende niet transparant was en onderworpen aan de Vpb. De inspecteur had geen rekening gehouden met aftrek van loonkosten voor arbeid van [participant 1]. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen redenen waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/1213 tot en met 23/1215
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 juli 2023, nummers BRE 21/4990, 21/4991 en 21/4992, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslagen vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) 2015, 2016 en 2017 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft - op verzoek van het hof - stukken ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende, [participant 1] (hierna: [participant 1] ), en de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Op deze zitting zijn de onderhavige zaken gelijktijdig behandeld.
1.7.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is opgericht op 2 januari 2014 naar het recht van het Verenigd Koninkrijk en heeft de rechtsvorm van een Limited Liability Partnership (hierna: LLP).
2.2.
Belanghebbende heeft twee participanten (‘members’), te weten [participant 1] en [participant 2] B.V. Een schriftelijke LLP-overeenkomst ontbreekt. Er zijn wel mondelinge afspraken gemaakt over (onder meer) de winstverdeling.
2.3.
[participant 1] is bestuurder van en houder van alle aandelen in [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] BV). [bedrijf] BV is bestuurder van en houder van alle aandelen in [participant 2] B.V.
2.4.
Belanghebbende is gevestigd in Nederland en exploiteert een organisatieadviesbureau op het gebied van data, digitale documentatie en logistieke werkstromen.
2.5.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2015, 2016 en 2017 nihilaangiften Vpb ingediend. In de aangifte Vpb 2015 is de volgende opmerking vermeld:
“Een Engelse LLP is niet vpb-plichtig.”
2.6.
De inspecteur heeft in het kader van de beoordeling van de aangiften verzocht om nadere informatie. Naar aanleiding van de reactie van belanghebbende heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende niet transparant is, maar is onderworpen aan de Vpb.
2.7.
De aanslag Vpb 2015 is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 80.000. Tevens is bij beschikking € 3.243 belastingrente in rekening gebracht. Dit belastbare bedrag is gebaseerd op de winst uit onderneming vóór toepassing van de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling zoals door [participant 1] aangegeven in de door hem ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015.
2.8.
De aanslag Vpb 2016 is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 63.537. Tevens is bij beschikking € 2.496 belastingrente in rekening gebracht. Dit belastbare bedrag is gebaseerd op de winst uit onderneming vóór toepassing van de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling zoals door [participant 1] aangegeven in de door hem ingediende aangifte IB/PVV 2016.
2.9.
De aanslag Vpb 2017 is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 106.865. Tevens is bij beschikking € 3.365 belastingrente in rekening gebracht. Dit belastbare bedrag is gebaseerd op de winst uit onderneming vóór toepassing van de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling zoals door [participant 1] aangegeven in de door hem ingediende aangifte IB/PVV 2016 (€ 93.433) vermeerderd met de omzet zoals door [participant 2] B.V. aangegeven in de door haar ingediende aangifte Vpb 2017 (€ 13.432).
2.10.
De aanslagen IB/PVV 2015 tot en met 2017 zijn overeenkomstig de aangiften aan [participant 1] opgelegd. Deze aanslagen staan onherroepelijk vast.
2.11.
De ten name van [participant 2] B.V. vastgestelde aanslag Vpb 2017 is overeenkomstig de aangifte opgelegd. Deze aanslag staat onherroepelijk vast.
2.12.
Belanghebbende heeft geprocedeerd over de aan haar opgelegde aanslag Vpb 2014. De rechtbank [1] , het hof [2] en de Hoge Raad [3] hebben het beroep, hoger beroep en beroep in cassatie ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Slaagt het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel?
Slaagt het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel?
3.2.
Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat niet langer in geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Is belanghebbende onderworpen aan de Vpb?
Heeft de inspecteur bij de vaststelling van het belastbare bedrag terecht geen rekening gehouden met aftrek van loonkosten voor arbeid van [participant 1] ?
De intrekking van deze geschilpunten heeft plaatsgevonden na door de inspecteur ter zitting gedane toezeggingen. De inspecteur heeft toegezegd dat de aan [participant 1] opgelegde aanslagen IB/PVV 2015 tot en met 2017 en de aan [participant 2] B.V. opgelegde aanslag Vpb 2017 zullen worden verminderd, zodra de onderhavige aan belanghebbende opgelegde aanslagen onherroepelijk vaststaan. Wat betreft de aan [participant 1] opgelegde aanslagen IB/PVV 2015 tot en met 2017 heeft de inspecteur toegezegd dat deze zullen worden verminderd, in die zin dat de belastbare winst uit onderneming wordt verminderd tot nihil en dat een bedrag gelijk aan de winst uit onderneming - derhalve zonder rekening te houden met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling - in aanmerking wordt genomen als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Wat betreft de aan [participant 2] B.V. opgelegde aanslag Vpb 2017 heeft de inspecteur toegezegd dat deze wordt verminderd indien en voor zover [participant 2] B.V. aannemelijk maakt dat de door haar aangegeven omzet van € 13.432 het aan haar toekomende aandeel in de winst van belanghebbende in 2017 betreft.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslagen en beschikkingen belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Ten aanzien van vraag a (vertrouwensbeginsel)
4.1.
Belanghebbende stelt dat zij aan de bij het besluit van de Staatssecretaris van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M behorende “Lijst gekwalificeerde buitenlandse samenwerkingsverbanden” (hierna: de lijst) het vertrouwen mocht ontlenen dat zij als transparant zou worden aangemerkt. In de lijst is een LLP immers als een transparant lichaam aangemerkt. Belanghebbende stelt dat zij ook na actualisering van de lijst in mei 2016 het vertrouwen mocht ontlenen dat zij als transparant zou worden aangemerkt. Weliswaar is een LLP in de geactualiseerde lijst niet meer als transparant lichaam aangemerkt, maar de inspecteur heeft belanghebbende pas eind 2017 meegedeeld dat hij zich op het standpunt stelt dat belanghebbende is onderworpen aan de Vpb.
4.2.
De rechtbank heeft in de overwegingen 6 tot en met 6.3 op goede gronden geoordeeld dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Het hof maakt deze overwegingen tot de zijne. In hoger beroep heeft belanghebbende geen nieuwe argumenten toegevoegd.
4.3.
Het hof beantwoordt vraag a derhalve ontkennend.
Ten aanzien van vraag b (gelijkheidsbeginsel)
4.4.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
4.5.
De rechtbank heeft in overweging 7.6 terecht geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van begunstigend beleid of van een oogmerk tot begunstiging van de met belanghebbende vergelijkbare LLP’s.
4.6.
De rechtbank heeft in de overwegingen 7 tot en met 7.5 op goede gronden geoordeeld dat belanghebbendes beroep op de meerderheidsregel niet kan slagen. Het hof maakt deze overwegingen tot de zijne, waarbij het hof opmerkt dat in overweging 7.5, tweede volzin, voor “fiscaal belang” moet worden gelezen: financieel belang. In hoger beroep heeft belanghebbende geen nieuwe argumenten toegevoegd.
4.7.
Het hof beantwoordt vraag b derhalve ontkennend.
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, C.W.M.M. Verkoijen en B.J. Rubbens, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
M.M. Stassen-Kanters J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.