ECLI:NL:GHSHE:2025:2118

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
23/388
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en procesbelang van huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende, die huurder is van een onroerende zaak, tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen had het bezwaar van de belanghebbende tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 3 juli 2025 is de belanghebbende niet verschenen, ondanks dat zij op 1 mei 2025 op de hoogte was gesteld van de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen procesbelang heeft bij het hoger beroep, omdat de belastingen die op de aanslagen zijn vermeld niet zijn gebaseerd op de WOZ-waarde. Het hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een procesbelang heeft en heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het verzoek om terugbetaling van het griffierecht afgewezen, omdat de belanghebbende onvoldoende gegevens heeft ingediend over haar financiële situatie. De uitspraak is gedaan door raadsheer B.J. Rubbens en griffier N.A. de Grave op 30 juli 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Nummer: 23/388
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 8 februari 2023, nummer ROE 21/3164, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZ-beschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2019 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld. Gelijktijdig zijn voor het jaar 2020 de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing, watersysteemheffing en zuiveringsheffing bekendgemaakt (hierna: de aanslagen).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende € 136 griffierecht geheven. Belanghebbende heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Het hof heeft dit verzoek aangemerkt als een beroep op betalingsonmacht. De griffier van het hof heeft het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Het griffierecht is op 11 december 2023 betaald.
1.5.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn gedeeld met de wederpartij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar is namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] verschenen. Belanghebbende en/of haar gemachtigde zijn zonder afmelding niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij bericht van 1 mei 2025 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Van dit bericht is ook digitaal een notificatie verzonden naar het door belanghebbende opgegeven mailadres. Uit Mijn Rechtspraak volgt dat belanghebbende op 1 mei 2025 vanaf 10:39 uur toegang heeft gekregen tot de uitnodiging voor de zitting en dat zij ook op datzelfde moment per e-mail op de hoogte is gesteld van dat betreffende bericht.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is huurder en gebruiker van de onroerende zaak (hierna ook: de woning).
2.2.
Bij besluit met dagtekening 29 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 200.000. Belanghebbende heeft op 8 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De heffingsambtenaar heeft dit bezwaar bij besluit van 13 oktober 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 2 maart 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 4 juni 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar nogmaals niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 1 oktober 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 juni 2021 vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 15 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar wederom niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 8 februari 2023 het beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 oktober 2021 vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar tijdig is gemaakt. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn van de beroepsfase is overschreden maar heeft geen vergoeding toegekend omdat door de terugwijzing de procedure over het bestreden besluit nog niet was beeindigd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of het verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank terecht is afgewezen.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot een gegrond hoger beroep en tot vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De heffingsambtenaar concludeert tot niet-ontvankelijkheid van belanghebbendes hoger beroep en anders tot een bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4. Gronden

Vooraf en ambtshalve
Beroep op betalingsonmacht
4.1.
Het hof oordeelt over het beroep op betalingsonmacht als volgt. Belanghebbende heeft onvoldoende gegevens over zijn inkomen en vermogenspositie ingediend die zien op de periode voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht. De griffier heeft vervolgens het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Na deze afwijzing heeft belanghebbende geen relevante (financiele) gegevens ingediend waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat belanghebbende niet tot betaling van het griffierecht in staat was. De griffier heeft het beroep op betalingsonmacht met betrekking tot het in hoger beroep verschuldigde griffierecht naar het oordeel van het hof terecht afgewezen, omdat door belanghebbende onvoldoende informatie is verschaft om te kunnen beoordelen of belanghebbende in dit geval voldoet aan de criteria die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld voor een geslaagd beroep op betalingsonmacht. Belanghebbende heeft dan ook geen recht op terugbetaling van het griffierecht dat van haar is geheven.
Uitnodiging ter zitting
4.2.
Zoals volgt uit de onder 1.6 vermelde informatie is de uitnodiging op 1 mei 2025 digitaal uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ontvankelijkheid
4.3.
Het hof zal in deze uitspraak ambtshalve beoordelen of belanghebbende als huurder van de woning een procesbelang heeft bij het hoger beroep.
4.4.
Het hof overweegt dat als uitgangspunt geldt dat eenieder aan wie een WOZ-beschikking is bekendgemaakt, bij die beschikking en dus bij de daarin vastgestelde waarde een belang heeft. [1] Bij arrest van de Hoge Raad van 8 maart 2024 [2] is hierop een uitzondering gemaakt. Indien uit de vaststaande feiten volgt dat een gebruiker van een woning door een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde niet in een gunstiger positie kan komen, is geen sprake van een procesbelang. In die gevallen moet, in afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt, worden aangenomen dat een rechtsmiddel niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener daarbij geen belang heeft, in die zin dat het aanwenden van dat rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Die situatie doet zich voor indien (i) er geen sprake is van een niet-geliberaliseerde woonruimte en (ii) de indiener als huurder van de woning evenmin anderszins een direct financieel gevolg ondervindt bij een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde. Het hof overweegt verder dat het aan degene is die bezwaar maakt of (hoger) beroep instelt om aannemelijk te maken dat hij procesbelang heeft.
4.5.
Het hof stelt vast dat geen van de op de aanslagen vermelde belastingen wordt geheven op basis van de WOZ-waarde. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Belanghebbende heeft evenmin op het nadere stuk van de heffingsambtenaar gereageerd waarin de heffingsambtenaar stelt dat ze geen belang bij een wijziging van de WOZ-beschikking heeft. Het hof is van oordeel dat, gelet op die omstandigheden, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze een procesbelang heeft bij een oordeel over de WOZ-beschikking en daarom evenmin bij een oordeel over de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van een geschil over die WOZ-beschikking. Belanghebbende is dan ook niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en het hof komt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil niet toe.
4.6.
Alleen al vanwege deze uitkomst heeft het het hof geen aanleiding gezien de verhuurder in de gelegenheid te stellen om deel te nemen aan het geding op de voet van 8:26 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Tussenconclusie
4.7.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door B.J. Rubbens, raadsheer, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
N.A. de Grave B.J. Rubbens
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:467.