ECLI:NL:GHSHE:2025:2369

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
23/263 en 23/264
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboeten opgelegd aan buitenlandse entiteit

In deze zaak heeft [Naam] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 6 januari 2023 de beroepen van [Naam] tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboeten gegrond verklaarde. De inspecteur van de Belastingdienst had naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2015 en 2016 aan een buitenlandse entiteit, waarbij [Naam] als vermoedelijk bestuurder werd aangemerkt. Het hof oordeelt dat niet is gebleken dat [Naam] feitelijk bestuurder was van de buitenlandse entiteit en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank had eerder de naheffingsaanslagen gehandhaafd, maar de boetebeschikkingen vernietigd. Het hof concludeert dat de inspecteur niet gerechtigd was om de naheffingsaanslagen op te leggen, omdat de buitenlandse entiteit niet in Nederland was gevestigd. Het hof wijst ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van spanning of frustratie door de lange duur van de procedure. De uitspraak is gedaan op 3 september 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/263 en 23/264
Uitspraak op het hoger beroep van
[Naam] ,
hierna: [Naam]
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 6 januari 2023, nummers BRE 20/9471 en 20/9472, in het geding tussen
[belanghebbende](hierna: belanghebbende) en de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft naheffingsaanslagen omzetbelasting over de periode 1 januari tot en met 31 december 2015 en 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 opgelegd. Tevens is telkens bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en is telkens bij beschikking een boete opgelegd.
1.2.
[Naam] heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
[Naam] heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.
1.4.
[Naam] heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
1.6.
[Naam] heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn op Mijn Rechtspraak geplaatst.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [Naam] en zijn gemachtigde, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaken met nummers 23/265 tot en met 23/268, 23/272 tot en met 23/277.
1.8.
Partijen hebben voor de zitting pleitnota’s inclusief bijlagen toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota’s op Mijn Rechtspraak geplaatst. De inspecteur heeft ter zitting een aanvullende pleitnota overgelegd. De pleitnota’s worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
1.9.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is een kapitaalvennootschap, opgericht op [datum] 2014 naar het recht van Belize.
2.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting over de perioden 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 en 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 (hierna gezamenlijk: de naheffingsaanslagen) opgelegd. De inspecteur heeft dit gedaan naar aanleiding van de uitkomsten van zijn onderzoek naar de betrokkenheid van [Naam] bij belanghebbende. Voor de feiten met betrekking tot [Naam] en belanghebbende en voor de resultaten van het onderzoek verwijst het hof naar hetgeen is vastgesteld in de zaken met nummers 23/265 tot en met 23/268.
2.3.
De naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 is opgelegd naar een bedrag van € 2.597. Tevens is bij beschikking € 411 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een vergrijpboete van € 2.597 opgelegd. De naheffingsaanslag over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 is opgelegd naar een bedrag van € 9.468. Tevens is bij beschikking € 1.121 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een vergrijpboete van € 9.468 opgelegd.
2.4.
De ontvanger heeft de naheffingsaanslagen ook uitgereikt aan [Naam] als vermoedelijk laatst bekende bestuurder en aandeelhouder van belanghebbende. [Naam] heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.
2.5.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikkingen bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep van [Naam] hiertegen gegrond verklaard, de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd. Tevens heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 462 aan belanghebbende, de minister voor het betalen van een schadevergoeding van € 1.038 aan belanghebbende en bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 354 aan belanghebbende moet vergoeden.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen zoals deze luiden na vermindering door de rechtbank naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.
[Naam] bestrijdt dat hij bestuurder, vertegenwoordiger en/of aandeelhouder is of is geweest van belanghebbende en concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en vernietiging van de boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot een bevestiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover het de naheffingsaanslagen betreft. In zijn incidenteel hoger beroep concludeert de inspecteur tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikkingen.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De inspecteur neemt het standpunt in dat belanghebbende in de periode waarop de naheffingsaanslagen betrekking hebben in Nederland gevestigd was omdat [Naam] volgens hem feitelijk bestuurder en uiteindelijk gerechtigde was van belanghebbende. Dit omdat uit zijn onderzoek naar voren is gekomen dat:
(i) Belanghebbende op haar Letse bankrekening bedragen overgemaakt heeft gekregen van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), belanghebbende bedragen heeft overgeboekt naar twee Turkse bankrekeningen van [Naam] , en er door vermoedelijk [Naam] tevens contante opnamen zijn geweest in België (o.a. in [plaats 1] ) wat in de nabijheid van de woonplaats van [Naam] is;
(ii) uit derdenonderzoeken volgt dat belanghebbende cliënten en activiteiten van [bedrijf 1] heeft overgenomen en diverse afnemers van belanghebbende [Naam] als contactpersoon hebben aangewezen. De clientèle van belanghebbende met name gevestigd of woonachtig is in de regio [plaats 2] ; de woonplaats van [Naam] ;
(iii) [Naam] belanghebbende als nieuwe klant aandroeg bij [bedrijf 2] , maar het door [Naam] opgegeven Turkse nummer van een boer (de heer [naam] ) bleek te zijn die nergens vanaf wist;
(iv) op een van de formulieren van de Letse bank van belanghebbende het telefoonnummer van [Naam] staat vermeld; en
(v) diverse domeinnamen die onder meer door belanghebbende worden gebruikt geregistreerd staan bij [bedrijf 3] ( [bedrijf 4] ), [Naam] hiervan de contactpersoon is en belanghebbende de kosten van [bedrijf 3] betaalt aan [bedrijf 4] .
[Naam] woont in Nederland en hij zou vanuit zijn woonadres de diensten van belanghebbende hebben verricht. De inspecteur heeft vervolgens op grond van de afschriften van de bankrekeningen van belanghebbende vastgesteld wat belanghebbende heeft ontvangen uit geleverde prestaties en de naheffingsaanslagen opgelegd. [1]
4.2.
[Naam] betwist dat hij uiteindelijk gerechtigde en feitelijk bestuurder is (geweest) van belanghebbende.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. Belanghebbende is op [datum] 2014 opgericht en sinds de oprichting is [naam] enig bestuurder en aandeelhouder van deze vennootschap (zie 2.7.2. (vi) en (vii) in de zaken met nummers 23/265 tot en met 23/268). Uit de onder 4.1 opgesomde onderzoeksbevindingen volgt dat [Naam] weliswaar betrokken is geweest bij belanghebbende, maar hieruit volgt naar het oordeel van het hof niet dat [Naam] gedurende onderhavige jaren feitelijk bestuurder was van belanghebbende. De vraag of [Naam] uiteindelijk gerechtigde was van belanghebbende hoeft niet beantwoord te worden aangezien het antwoord op deze vraag niet relevant is voor de (bepaling van de) vestigingsplaats van belanghebbende. Hieruit volgt dat belanghebbende in de onderwerpelijke periode niet in Nederland was gevestigd waardoor de diensten niet op grond van artikel 37e Wet OB in Nederland zijn verricht.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
4.4.
Aangezien niet is gebleken dat [Naam] feitelijk bestuurder is (geweest) van belanghebbende en ook niet anderszins is gebleken dat [Naam] gerechtigd was om namens belanghebbende bezwaar en (hoger) beroep in te stellen, dient het bezwaar, het beroep en het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. [2] Als gevolg hiervan dient ook het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. [3]
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat zowel het hoger beroep als het incidenteel hoger beroep nietontvankelijk is.
Ten aanzien van het verzoek om immateriële schadevergoeding
4.6.
[Naam] heeft het hof verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn voor beslechting van dit belastinggeschil in hoger beroep.
4.7.
Aangezien het hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat [Naam] niet behoort tot degenen die op grond van artikel 26a AWR beroepsgerechtigd is, bestaat er geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt. In zo’n geval behoeft de rechter, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden
.. [4]
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • verklaart het incidentele hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen, voorzitter, A.J. Kromhout en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst
De griffier, De voorzitter,
E.A.D. Dockx C.W.M.M. Verkoijen
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Onder verwijzing naar artikel 37e Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) en artikel 6 Wet OB.
2.Artikel 26a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
3.Artikel 8:111, lid 1, letter c, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4.Vergelijk HR 5 november 2011, ECLI:NL:HR:2021:1660.