AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Hoger beroep inzake de verhuur van onzelfstandige werkruimten en de aftrek van voorbelasting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een samenwerkingsverband van twee partners die een onzelfstandige werkruimte in hun woning verhuren aan een vennootschap waarvan één van hen directeur is. De verhuur omvat ook hallen, een toilet en een parkeerplaats. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de verhuur van de werkkamer geen economische activiteit is in de zin van de belastingwetgeving, omdat het gehuurde mede als woning wordt gebruikt. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder de aftrek van voorbelasting geweigerd, wat door het hof wordt bevestigd. De zaak is ontstaan na een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting van € 31.955, dat door de inspecteur werd afgewezen. Het hof concludeert dat de verhuur niet als belaste verhuur kan worden aangemerkt, omdat het gehuurde ook voor privédoeleinden wordt gebruikt. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt bevestigd, en het hof oordeelt dat de verhuur van de parkeerplaats ook vrijgesteld is van omzetbelasting. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 10 september 2025.
Voetnoten
1.Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2008.
3.HvJ EU 12 mei 2016, Gemeente Borsele, ECLI:EU:C:2016:334.
6.Artikel 11, lid 1, aanhef en onder b, Wet OB.
7.Artikel 11, lid 1, onder b, onderdeel 5°, Wet OB.
8.Artikel 11, lid 1, onder b, onderdeel 5°, Wet OB, waarin de verhuur van "gebouwen en gedeelten daarvan welke als woning worden gebruikt” zijn uitgezonderd van de mogelijkheid tot belaste verhuur.
9.HvJ EU 25 februari 1999, CPP, mei 2016, ECLI:EU:C:1999:93.
10.HvJ EU 13 juli 1989, Morten Henriksen, ECLI:EU:C:1989:329.
11.HvJ EU 4 juni 2009, SALIX Grundstücks-Vermietungsgesellschaft, ECLI:EU:C:2009:345.