In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de vraag of de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) van toepassing is op de woning en spaargelden van erflater, die samen met zijn broer een legkippenbedrijf exploiteerde in een maatschap. De inspecteur van de Belastingdienst had een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd aan belanghebbende, de broer van erflater, na het overlijden van erflater in 2017. De inspecteur stelde dat de woning en spaargelden niet tot het ondernemingsvermogen van de maatschap behoorden en dus niet onder de BOR vielen. Belanghebbende was van mening dat deze activa wel als ondernemingsvermogen moesten worden aangemerkt, omdat ze noodzakelijk waren voor de toekomstbestendigheid van de onderneming.
Het hof oordeelde dat de inspecteur terecht de woning en spaargelden niet als ondernemingsvermogen had aangemerkt. Het hof stelde vast dat de woning sinds 2005 als privévermogen was aangemerkt en dat erflater geen concrete plannen had om de woning of de spaargelden in de onderneming te integreren. De inspecteur had geen nieuw feit dat navordering rechtvaardigde, en de rechtbank had de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd. Het hof concludeerde dat de inspecteur de woning en spaargelden terecht niet tot het ondernemingsvermogen had gerekend en dat de BOR niet van toepassing was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.