ECLI:NL:GHSHE:2025:2700

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
23/787
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens niet-overleggen machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [naam kantoor] namens belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 april 2023. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek had een WOZ-beschikking afgegeven en de waarde van de onroerende zaak vastgesteld. Belanghebbende maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Het hof heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de gemachtigde van belanghebbende geen recente machtiging kon overleggen. Het hof had eerder op 1 augustus 2025 verzocht om een recente machtiging, maar de gemachtigde heeft hier niet op gereageerd. Hierdoor twijfelde het hof aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde en concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is op dezelfde datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 23/787
Uitspraak op het hoger beroep van [naam kantoor] op naam van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 april 2023, nummer BRE 20/9835, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek,
hierna: de heffingsambtenaar,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en een immateriëleschadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.4.
[gemachtigde] van [naam kantoor] (hierna: de gesteld gemachtigde dan wel [naam kantoor] ) heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
[naam kantoor] en de heffingsambtenaar hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in Mijn Rechtspraak geplaatst.
1.6.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
De gesteld gemachtigde heeft op 6 juni 2023 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Als bijlage bij het hogerberoepschrift is een machtiging van belanghebbende opgenomen die is ondertekend op 28 februari 2020 en waarbij aan de gesteld gemachtigde een volmacht wordt verleend “om hem of haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)”. In de machtiging staat verder het volgende opgenomen:

Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:
 Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie en het nemen van besluiten in deze procedures
 Het indienen van een verzoek tot het uitkeren van proceskostenvergoeding aan [naam kantoor] B.V.
 Het bijwonen van uw (hoor-)zitting en daarbij namens u het woord voeren
 Het in gebreke stellen van bestuursorganen en de eventuele dwangsom verbeuren
 Het in ontvangst nemen van besluiten, die in het kader van de procedure kunnen worden genomen
 Het indienen van een verzoek tot controle van eerder opgelegde WOZ-beschikkingen en daarmee samenhangende lokale heffingen
 Al datgene te doen wat gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor volmachtgever
Dit alles met het recht van substitutie, wat wil zeggen dat onder meer samenwerkingspartners van [naam kantoor] B.V. ook namens volmachtgever op mogen treden.”
2.2.
Op 1 augustus 2025 heeft het hof het volgende bericht aan de gesteld gemachtigde gestuurd:
“U heeft in de zaak met bovengenoemd zaaknummer een hogerberoepschrift ingediend. Bij dat hogerberoepschrift is een machtiging overgelegd.
Recente machtiging
Het hof verzoekt om
binnen drie weken na dagtekening van dit berichteen bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat u bent gemachtigd om het hogerberoepschrift in te dienen (een recente volmacht die niet ouder is dan 6 maanden voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep).
Als hoger beroep is ingesteld door een belanghebbende B.V., C.V., N.V., V.O.F., stichting of vereniging dan dient u tevens ter zake een recent uittreksel van inschrijving bij de KvK toe te voegen, waaruit blijkt dat namens belanghebbende correct hoger beroep is ingesteld.
Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof uw hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt.
Redenen opvragen recente machtiging (en Kvk–stukken)
U heeft in eerdere brieven betreffende andere hoger beroepen opgemerkt dat het hof niet concreet heeft gemaakt waarom een nieuwe machtiging wordt gevraagd en dat het voor u onduidelijk is op grond waarvan de oude machtiging niet voldoende is.
Onderstaand treft u meer in detail de aanleiding(en) en redenen aan waarom het hof aan [naam kantoor] een nieuwe machtiging en indien van toepassing een recent Kvk-uittreksel (hierna gezamenlijk: de nieuwe machtiging), beide niet ouder dan de hiervoor genoemde termijn, vraagt:
 Zoals eerder aan [naam kantoor] gemeld, vermeldt de door [naam kantoor] in bovengenoemd zaaknummer overgelegde machtiging niet voor welke beschikking en/of aanslag [naam kantoor] gemachtigd is. Dit leidt/ kan leiden tot problemen, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na zitting. Hierdoor twijfelt het hof aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam kantoor] ten tijde van het instellen van het hoger beroep.
 Jurisprudentie:
o De uitspraak van 18 juni 2024 van hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:1648), waarin het hof heeft geoordeeld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam kantoor] als gemachtigde ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet meer bestond;
o De uitspraak van 24 september 2024 van hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:2670), waarin het hof als uitgangspunt heeft genomen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam kantoor] ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet (langer) bestond hetgeen het gerechtshof Amsterdam ertoe heeft gebracht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
o De uitspraken van 26 september 2024 van hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917), waaruit volgt (eerstgenoemde uitspraak) dat [naam kantoor] – ondanks het ontbreken en niet overleggen van een recente machtiging – zich ten onrechte als gemachtigde heeft gesteld in hoger beroep, waarop het hof heeft geoordeeld dat [naam kantoor] geen gemachtigde is en (laatstgenoemde twee uitspraken) dat het gerechtshof [naam kantoor] heeft verzocht een op naam van [naam kantoor] gestelde machtiging in te dienen (niet ouder dan 3 maanden) en – omdat [naam kantoor] niet aan dit verzoek heeft voldaan – [naam kantoor] niet als gemachtigde heeft aangemerkt in deze hoger beroepen.
o Het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1441) waarin de Hoge Raad het cassatieberoep dat door [naam kantoor] was ingesteld, niet-ontvankelijk verklaart vanwege het niet overleggen van een recente machtiging of verklaring van instemming.
o De uitspraak van 10 oktober 2024 van hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2024:1988).
o Uit niets volgt dat belanghebbende op de hoogte is (gebracht) van het ingestelde hoger beroep.
 Hierdoor valt naar het oordeel van het hof – mede gelet op het voorgaande – niet uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de machtiging door belanghebbende is geëindigd. Graag ontvangt het gerechtshof in bovengenoemd zaaknummer alsnog de onderliggende (bewijs)stukken waaruit volgt dat belanghebbende op de hoogte is (gebracht) van het ingestelde hoger beroep.
Bovenstaande punten – ook in onderlinge samenhang beschouwd – geven het hof aanleiding aan [naam kantoor] de nieuwe machtiging te vragen. […]”

3.Beoordeling

Ten aanzien van de ontvankelijkheid
3.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, in samenhang met artikel 8:108, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de bestuursrechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde, niet zijnde een advocaat, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe bevoegd is.
3.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd. [1]
3.3.
Het hof heeft de gesteld gemachtigde in deze procedure op 1 augustus 2025 het onder 2.2 genoemde bericht gestuurd. De redenen waarom het hof aan de gesteld gemachtigde een recente machtiging heeft gevraagd, zijn weergegeven in dat bericht.
3.4.
De gesteld gemachtigde is door het hof in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een termijn van drie weken te herstellen door een recente machtiging te overleggen. De gesteld gemachtigde heeft de gevraagde recente machtiging niet overgelegd en heeft ook overigens in het geheel niet op het onder 2.2 genoemde bericht gereageerd. Het hof gaat er daarom van uit dat de gesteld gemachtigde niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen en het hof zal op die grond het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. De gesteld gemachtigde kon ook niet op eigen naam opkomen tegen de uitspraak van de rechtbank.
Tussenconclusie
3.5.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
3.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
3.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen, raadsheer, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De raadsheer,
A.S. van Middelkoop C.W.M.M. Verkoijen
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840.