ECLI:NL:GHSHE:2025:2876

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
200.360.233_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek belastingrecht niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 oktober 2025 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoekers in een belastingrechtelijke procedure. Het verzoek was ingediend op 12 oktober 2025, maar de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend, in strijd met artikel 8:16, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoekers hadden eerder, op 21 augustus 2025, verzocht om uitstel van de zitting die op 23 oktober 2025 gepland stond, maar dit verzoek was op 10 september 2025 afgewezen. De wrakingskamer stelde vast dat de verzoekers op dat moment al op de hoogte waren van de relevante feiten en omstandigheden die ten grondslag lagen aan hun wrakingsverzoek. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek niet-ontvankelijk moest worden verklaard, waardoor een inhoudelijke behandeling niet aan de orde kwam. Bovendien merkte de wrakingskamer op dat het verzoek ook op inhoudelijke gronden niet voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen, aangezien de aangevoerde gronden betrekking hadden op tussenbeslissingen die niet als basis voor wraking konden dienen. De wrakingskamer besloot ook dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers niet in behandeling zou worden genomen, gezien het misbruik van het wrakingsmiddel. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier, mr. E. Royakkers, was aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
registratienummer: 200.360.233/01
datum beslissing: 16 oktober 2025
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingsverzoeken
op het verzoek als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de zaken met nummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] van
[verzoeker 1] ,
wonende te [woonplaats],
[verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: [verzoeker 1] ,
[verzoeker 3] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: [verzoeker 1] ,
hierna tezamen: verzoekers,
strekkende tot wraking van “het Hof, de behandelende raadsheren en/of de betreffende klerk(en).”

1.Het procesverloop

1.1.
Het verzoek is bij bericht van 12 oktober 2025 ter griffie van dit hof ontvangen. Verzoekers zijn door de coördinator van de wrakingskamer bericht dat het verzoek in behandeling is genomen.
1.2.
De inspecteur van de Belastingdienst heeft niet op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.3.
De raadsheren, mr. drs. L.B.M. Klein Tank, mr. drs. C.W.M.M. Verkoijen en mr. W.A. Sijberden (hierna tezamen: de raadsheren) hebben de wrakingskamer laten weten niet in de wraking te berusten.
1.4.
De wrakingskamer heeft het verzoek heden behandeld in raadkamer. De wrakingskamer heeft bepaald dat als volgt zal worden beslist op het verzoek.

2.Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Op grond van artikel 8:16, lid 1, Awb moet het verzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.3.
Verzoekers hebben op 12 oktober 2025 schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek (samengevat) is gebaseerd op de volgende stellingen. Verzoekers hebben bij bericht van 21 augustus 2025 verzocht om de zitting op 23 oktober 2025 uit te stellen, wegens persoonlijke omstandigheden van vertrouwelijke aard. Het hof heeft dit verzoek op 10 september 2025 ‘botweg’ afgewezen. Daarnaast heeft het hof het beroep van verzoekers op ontheffing van de betaling van griffierecht welbewust gefrustreerd en/of niet behoorlijk behandeld. Verder is het verzoek om een voorlopige voorziening volgens verzoekers ten onrechte een jaar lang onbehandeld gelaten.
2.4.
Verzoekers zijn op 8 augustus 2025 uitgenodigd voor de fysieke mondelinge behandeling die zal plaatsvinden op 23 oktober 2025. De raadsheren hebben op 10 september 2025 het verzoek van verzoekers om de zitting op 23 oktober 2025 uit te stellen, afgewezen. In het bericht wordt vermeld dat de afwijzing ter zitting en/of in de uitspraak zal worden gemotiveerd.
2.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. Per bericht van 10 september 2025 hebben de raadsheren het verzoek om uitstel afgewezen. Op dat moment was het voor verzoekers duidelijk dat het verzoek om uitstel van de zitting was afgewezen en waren de relevante feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek berust zodoende bekend. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede ‘zodra de feiten of omstandigheden (...) bekend zijn geworden’ uit artikel 8:16, lid 1, Awb betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking [1] , waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. [2] Deze tijd was evenwel op 12 oktober 2025 ruimschoots verstreken.
2.6.
Ook de gebeurtenissen rondom het beroep op betalingsonmacht en het onbehandeld laten van het verzoek om een voorlopige voorziening hebben plaatsgevonden ruim voordat het wrakingsverzoek is ingediend. De laatste berichten waar verzoekers naar verwijzen in verband met het griffierecht zijn immers verstuurd in juni 2025 en het bericht rondom het verzoek om een voorlopige voorziening dateert van 18 november 2024. Een korte tijd voor beraad was in beide gevallen op 12 oktober 2025 ruimschoots verstreken.
2.7.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat niet aan de eis van artikel 8:16, lid 1, Awb is voldaan en dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. De wrakingskamer zal verzoekers derhalve niet-ontvankelijk verklaren in hun wrakingsverzoek. Aan een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek komt de wrakingskamer om die reden niet toe.
2.8.
De wrakingskamer merkt ten overvloede op dat het wrakingsverzoek ook op inhoudelijke gronden niet voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen. Het afwijzen van het verzoek om uitstel van de zitting, het beslissen op een verzoek om een voorlopige voorziening en het beslissen op een beroep op betalingsonmacht zijn tussenbeslissingen. Uit de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2019 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770) volgt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
2.9.
Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen de griffiers, zou het wrakingsverzoek ook niet voor toewijzing in aanmerking zijn gekomen. Er is namelijk niet voldaan aan de criteria volgens het arrest van het EHRM van 21 juni 2011, inz. Belizzi v. Malta, No. 46575/09, samengevat, dat het moet gaan om taken en bevoegdheden die van groot belang voor de zaak kunnen zijn en die feitelijk gelijk kunnen worden gesteld met de taken van een rechter. Ook in zoverre zouden verzoekers zodoende niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek.
2.10.
De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek om uitstel van de zitting al geruime tijd voor de aanvang van de zitting is afgewezen. Een wrakingsverzoek dat elf dagen voor de zitting is ingediend terwijl het verzoek om uitstel ruim voor de zitting is afgewezen, is kennelijk enkel bedoeld om het niet gekregen uitstel van de mondelinge behandeling alsnog te bewerkstelligen. Daarmee wordt misbruik gemaakt van het middel. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank in de beroepsfase al twee keer een wrakingsverzoek van verzoekers heeft afgewezen. [3] De wrakingskamer zal daarom een volgend wrakingsverzoek in deze zaken niet in behandeling nemen.
2.11.
Ten slotte: de wrakingskamer stelt vast dat verzoekers in hun verzoek (incl. bijlagen), in deels dezelfde of vergelijkbare bewoordingen als in de wrakingsverzoeken in eerste aanleg (vgl. noot 3) klagen over “de tegen hen gerichte obsessieve terreur en treiterij van Belastingdienst en Rechtspraak”. Wat er zij van deze kwalificaties, gesteld noch gebleken is dat het gaat om feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de raadsheren die de zaken van verzoekers behandelen (vgl. 2.1).

3.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
  • verklaart het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers niet in behandeling wordt genomen;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers, de raadsheren en de inspecteur van de Belastingdienst.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W. van Rijkom, A.C. Bosch en A.M. Bossink, in tegenwoordigheid van mr. E. Royakkers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2025.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers J.W. van Rijkom

Voetnoten

1.Aldus reeds: MvT, Kamerstukken 1991/92 , 22 495, nr. 3, blz. 113 (algemeen en Awb).
2.Hof 's-Hertogenbosch 11 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1515; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 augustus 2023, te kennen uit ECLI:NL:PHR:2024:923, 4.2.
3.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5036 en rechtbank Zeeland West-Brabant 15 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5857.