3.3.In deze rechtsoverweging zal het hof, als aangekondigd hiervoor in rov. 3.2, feiten weergeven die de bestuursrechtelijke procedure ten aanzien van de exploitatievergunning van Yin Yang betreffen. Daarbij zal ook de intrekking van de vergunningen van CS Horeca worden vermeld.
3.3.1Op 26 september 2017 heeft Yin Yang een nieuwe exploitatievergunning aangevraagd bij de burgemeester van de gemeente.
3.3.2.Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de burgemeester op 1 mei 2018 het Landelijk Bureau Bibob (hierna: het LBB) om een advies gevraagd als bedoeld in artikel 9 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob). Op 11 oktober 2018 heeft LBB advies uitgebracht.
3.3.3.Op 25 oktober 2019 heeft de burgemeester het LBB om een aanvullend advies gevraagd in het kader van de aanvraag van Yin Yang van een nieuwe exploitatievergunning van 26 september 2017. Op 24 december 2019 heeft het LBB naar aanleiding van het verzoek van de burgemeester van 25 oktober 2019 een aanvullend advies gegeven.
3.3.4.Bij besluit van 19 februari 2020 heeft de burgemeester op grond van artikel 3, lid 1, van de Wet Bibob geweigerd aan Yin Yang een nieuwe exploitatievergunning te verlenen. Het gevolg van dit besluit was dat Yin Yang haar deuren na afloop van de sluiting op grond van het besluit van de burgemeester van 6 februari 2019 op 25 februari 2020 niet opnieuw heeft kunnen openen.
Op 19 februari 2020 heeft de burgemeester, eveneens op grond van artikel 3 lid 1, van de Wet Bibob, de bij besluiten van 8 december 2015 aan CS Horeca verleende exploitatievergunning horeca respectievelijk drank- en horecavergunning voor het horecagedeelte van de saunaclub ingetrokken.
Yin Yang c.s. hebben tegen deze besluiten bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aangewend.
3.3.5.Op 17 augustus 2022 heeft de Afdeling uitspraak gedaan in het hoger beroep van Yin Yang c.s. tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 25 februari 2021 over de weigering aan Yin Yang een nieuwe exploitatievergunning te verlenen en de intrekking van de aan CS Horeca verleende vergunningen. De Afdeling heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd. Het weigeringsbesluit en de intrekkingsbesluiten zijn daarmee onherroepelijk geworden.
3.4.1.In eerste aanleg vorderden Yin Yang c.s. - na eiswijziging - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de gemeente onrechtmatig handelt jegens Yin Yang c.s., dan wel heeft gehandeld voor zover op het moment van het wijzen van het vonnis in deze de feitelijke sluiting reeds beëindigd is;
2. de gemeente te gebieden om, indien de sluiting op het moment van het in deze te wijzen vonnis nog niet is beëindigd, de feitelijke uitvoering van de sluiting met onmiddellijke ingang te beëindigen;
3. de gemeente te veroordelen om aan Yin Yang c.s. te vergoeden de door haar geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum waarop zij bekend is geworden met het onrechtmatig handelen van de gemeente en de daaruit voortvloeiende schade, althans vanaf
de datum van aansprakelijkstelling van de gemeente, althans vanaf de datum van
dagvaarding, althans de wettelijke rente vanaf een door de rechtbank te bepalen datum, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
4. de gemeente te veroordelen om aan Yin Yang c.s. te vergoeden de kosten tot vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van dagvaarding, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5. ( samengevat) veroordeling van de gemeente in de proces- en nakosten.
3.4.2.Op hetgeen Yin Yang c.s. aan deze vorderingen ten grondslag hebben gelegd en de door de gemeente gevoerde verweren, zal het hof hierna, voor zover in hoger beroep van belang, ingaan.
3.4.3.Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van Yin Yang c.s. afgewezen en Yin Yang c.s. in de proceskosten veroordeeld.
3.5.1.Yin Yang c.s. hebben in hoger beroep tien grieven aangevoerd. Zij hebben bij memorie van grieven geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen, met veroordeling van de gemeente in de kosten in beide instanties.
3.5.2.De gemeente heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van Yin Yang c.s. in de proceskosten.
3.6.1.Yin Yang c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de saunaclub te sluiten. Zij hebben voorts gesteld dat dit onrechtmatig handelen aan de gemeente toe te rekenen is en dat aan de relativiteitseis is voldaan. Ook is het causaal verband met de door hen geleden en te lijden schade volgens Yin Yang c.s. gegeven.
3.6.2.Het hof zal eerst ingaan op de vraag of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld (rov. 3.7). Daarna komt het causaal verband aan de orde (rov. 3.8). Vervolgens zal het hof de gestelde schade bespreken (rov. 3.9). Tussen partijen is niet in geschil dat als er sprake is van een onrechtmatige daad, er sprake is van toerekening en relativiteit, zodat die twee onderwerpen niet nader hoeven te worden besproken.
3.7.1.De grieven van Yin Yang c.s. zijn gericht tegen overwegingen van de rechtbank in het vonnis waarvan beroep. Uit deze overwegingen volgt dat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van enige onrechtmatige gedraging van de gemeente jegens Yin Yang c.s. (zie rov. 4.7 van dat vonnis). De grieven strekken ertoe te betogen dat de gemeente wel degelijk onrechtmatig heeft gehandeld jegens Yin Yang c.s. (zie met name grief X en de toelichting daarbij). In het verlengde hiervan hebben Yin Yang c.s. in hun akte uitlaten d.d. 21 januari 2025 nader toegelicht waarin het onrechtmatig handelen van de gemeente is gelegen, op basis van de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot het besluit tot sluiting van de saunaclub.
3.7.2.Het zwaartepunt van het partijdebat heeft gelegen bij de vraag of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de saunaclub te sluiten. Partijen hebben in eerste aanleg gedebatteerd over de vraag over de sluiting onbevoegd heeft plaatsgevonden.
Daartoe hadden Yin Yang c.s. aangevoerd dat de begin- en einddatum van de sluiting een essentieel onderdeel vormen van het besluit van 23 februari 2017. De begindatum was 6 maart 2017 en de einddatum 6 maart 2018. Dit betekende volgens Yin Yang c.s. dat de uit het besluit van 23 februari 2017 voorvloeiende bevoegdheid van de burgemeester om tot sluiting over te gaan op 6 maart 2018 is geëindigd. Daarmee is de feitelijke sluiting op 25 februari 2019 niet gebaseerd op een (rechts)geldig besluit tot sluiting en dus onrechtmatig. Aldus – steeds – Yin Yang c.s.
De gemeente heeft bestreden dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zij op 25 februari 2019 wel bevoegd was om te saunaclub te sluiten op grond van het besluit van 23 februari 2017.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank geoordeeld dat Yin Yang c.s. een onjuiste rechtsopvatting hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het besluit van 23 februari 2017 niet is “uitgewerkt” omdat geen sprake is van het juridisch bindend vastleggen van begin- en einddatum van de sluiting. Dat betekent dat de feitelijke sluiting met ingang van 25 februari 2019 juridisch is gebaseerd op het besluit van 23 februari 2017. Anders dan Yin Yang c.s. hebben aangevoerd is er dus naar het oordeel van de rechtbank in het vonnis waarvan beroep geen sprake van een onbevoegdelijk uitgevoerde feitelijke sluiting van de sauna.
3.7.3.In de memorie van grieven (die dateert van 21 april 2020) en de memorie van antwoord (die dateert van 7 juli 2020) heeft dit debat zich voortgezet, in het bijzonder naar aanleiding van de grieven II tot en met IV. Yin Yang c.s. hebben hun stelling gehandhaafd dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de saunaclub onbevoegdelijk te sluiten. De gemeente heeft volhard in haar betwisting van deze stelling.
3.7.4.Na het vonnis waarvan beroep en na de genoemde memoriewisseling is gebleken dat het gelijk aan de zijde van Yin Yang c.s. is.
Het hof wijst op de overwegingen van de Afdeling in de uitspraak van 8 december 2021 die hiervoor zijn weergegeven in rov. 3.2.2. Uit deze uitspraak volgt dat de gemeente zich voor de sluiting op 25 februari 2019 niet had mogen baseren op het besluit tot sluiting van 23 februari 2017. De burgemeester had opnieuw een beoordeling moeten maken van de noodzaak van het alsnog sluiten. Dit had de burgemeester echter niet gedaan. Na de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021 heeft de burgemeester dit alsnog gedaan, door een aanvullende motivering te geven waarom het op 25 februari 2019 nog steeds noodzakelijk was om over te gaan tot sluiting van de sauna (zie hiervoor rov. 3.2.3). Maar de Afdeling heeft daarover bij uitspraak van 31 januari 2024 geoordeeld dat die motivering onvoldoende is, en dat niet kan worden verwacht dat de noodzaak van de sluiting op 25 februari 2019 alsnog afdoende wordt onderbouwd. De Afdeling heeft vervolgens geconcludeerd dat de burgemeester in februari 2019 ten onrechte heeft besloten tot sluiting van de saunaclub over te gaan (zie rov. 3.2.4, laatste zin).
Daarmee staat onherroepelijk vast dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. Dus in zoverre slagen de grieven.
3.7.5.De gevorderde verklaring voor recht (de vordering onder 1, zoals weergeven hiervoor in rov. 3.4.1) is dan ook in beginsel toewijsbaar. Nu de sluiting van de saunaclub op het moment van het wijzen van dit arrest reeds beëindigd is, blijft over de verklaring voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. Om dezelfde reden is het voorwaardelijk gevorderde gebod (de vordering onder 2) niet meer aan de orde.
3.7.6.Daarbij moet evenwel worden aangetekend dat de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024 gewezen is tussen alleen Yin Yang en Vocu en de burgemeester van de gemeente, en niet ook CS Horeca en CS Sauna. Het hof kan daarom gelet op de leer van de formele rechtskracht, waarop de gemeente in dit verband een beroep heeft gedaan, alleen voor recht verklaren dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens Yin Yang en Vocu. De hierna (in rov. 3.9) te bespreken veroordeling tot schadevergoeding als gevolg van het besluit tot sluiting van de saunaclub kan dus ook alleen worden toegewezen ten gunste van Yin Yang en Vocu.
3.7.7.Anders dan door Yin Yang c.s. bepleit, doet zich hier geen uitzondering op de leer van de formele rechtskracht voor. Nu Yin Yang en Vocu wel bezwaar hebben gemaakt en beroep en hoger beroep hebben ingesteld ten aanzien van het besluit van 6 februari 2019, valt niet in te zien dat niet ook CS Horeca en CS Sauna dit hadden kunnen en moeten doen, te meer zij door dezelfde advocaat werden vertegenwoordigd. Omdat - in de eigen woorden van Ying Yang c.s. - de vier ondernemingen gezamenlijk de saunaclub Yin Yang vormen (zie ook hiervoor 3.1.1) en eerder ook steeds mede namens CS Horeca en CS Sauna bezwaar was gemaakt en beroep ingesteld (ten aanzien van het bestuursdwangbesluit van 23 februari 2017), waren zij alle vier belanghebbende bij het besluit van de burgemeester tot sluiting van de saunaclub, althans daarvan kan worden uitgegaan.
Het – onjuiste (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021, in rechtsoverweging 6) – standpunt van de burgemeester ten aanzien van de brieven van 6 februari 2019 (overgelegd als productie 8 bij de inleidende dagvaarding) dat de inhoud daarvan geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is en daartegen geen bezwaar kan worden ingediend (zie hiervoor ook rov. 3.1.12), is gelet op het voorgaande onvoldoende voor een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor het feit dat de brieven van 6 februari 2019 alleen gericht waren aan Yin Yang en Vocu. CS Sauna en CS Horeca hebben ook niet alsnog bezwaar gemaakt (of beroep ingesteld) nadat de Afdeling in haar uitspraak van 8 december 2021 de inhoud van de brieven van 6 februari 2019 heeft aangemerkt als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Yin Yang c.s. hebben niet althans niet voldoende toegelicht dat het aan de gemeente te wijten is dat CS Sauna en CS Horeca geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen hebben ingesteld ten aanzien van de sluiting van de saunaclub in februari 2019.
De conclusie kan niet anders zijn dat er tegen het besluit van 6 februari 2019 ook voor CS Sauna en CS Horeca een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan en dat zij die niet hebben gevolgd zonder dat zij daarvoor een (afdoende) verklaring hebben gegeven. De onrechtmatigheid van het besluit tot sluiting jegens CS Sauna en CS Horeca is dan ook niet in rechte vastgesteld.
3.8.1.Nu vast staat dat de sluiting van de saunaclub onrechtmatig is, komt het hof toe aan de vraag naar het causaal verband tussen het onrechtmatige handelen van de gemeente en de schade van Yin Yang en Vocu.
3.8.2.Daarbij verdient allereerst aandacht dat Yin Yang c.s. reeds in de dagvaarding in eerste aanleg van 27 mei 2019 hebben gesteld – onder het kopje ‘Causaliteit’ – dat er sprake is van causaal verband, nu zonder de sluiting de schade als gevolg van de sluiting niet zal optreden. De gemeente heeft eerst bij haar antwoordakte d.d. 18 februari 2025, dus na de memorie van antwoord, causaliteitsverweren gevoerd. Dat is in strijd met de in artikel 347 lid 1 Rv besloten tweeconclusieregel.
Yin Yang c.s. hebben er tijdens de – op de antwoordakte volgende – mondelinge behandeling in hoger beroep bezwaar tegen gemaakt dat deze verweren alsnog in de rechtsstrijd tussen partijen worden betrokken. Naar het oordeel van het hof doet zich hier geen uitzondering op de tweeconclusieregel voor. De gemeente had de causaliteitsverweren die zij thans voert eerder kunnen en moeten voeren. Zij hoefde daarvoor niet eerst te weten dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door de saunaclub te sluiten.
Dat Yin Yang c.s. in hun akte uitlaten d.d. 21 januari 2025 nader zijn ingegaan op het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de schade (omdat haar kennelijk bekend was uit overleg met de gemeente over een minnelijke regeling na de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2024 dat de gemeente dan wel haar verzekeraar zich op het standpunt stelt dat de gemeente niet schadeplichtig is wegens het ontbreken van causaal verband), maakt het voorgaande niet anders. Hieruit kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat Yin Yang c.s. er ondubbelzinnig mee instemmen dat de nieuwe weer alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken. Dit geldt temeer nu zij zich tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op de tweeconclusieregel hebben beroepen. Dit is het eerste moment nadat de gemeente de causaliteitsverweren heeft gevoerd in deze procedure (in de antwoordakte) en dus niet tardief. Ook overigens is gesteld noch gebleken dat dit beroep in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
Reeds hierom kunnen deze verweren niet slagen.
3.8.3.Om recht te doen aan het partijdebat zal het hof niettemin ook inhoudelijk op de door de gemeente gevoerde causaliteitsverweren ingaan. De gemeente betoogt dat het vereiste condicio sine qua non-verband met de gestelde schade van Yin Yang c.s. ontbreekt. De gemeente voert, kort gezegd, de volgende twee causaliteitsverweren. Ten eerste voert de gemeente daartoe aan dat zij de saunaclub in februari 2019 rechtmatig heeft kunnen sluiten en dit ook zou hebben gedaan. Ten tweede voert de gemeente daartoe aan dat zij door eerder de exploitatievergunning van Yin Yang te weigeren, had kunnen bewerkstelligen dat de saunaclub niet had kunnen worden geëxploiteerd vanaf februari 2019 en dat zij dit ook zou hebben gedaan als zij zich ervan bewust was geweest dat de sluiting onrechtmatig was. Kortom, Yin Yang c.s. hadden volgens de gemeente hoe dan ook dezelfde schade geleden als zij nu stellen te lijden en hebben geleden.
3.8.4.Met het eerste causaliteitsverweer doet de gemeente een beroep op de zogenoemde leer van het hypothetisch rechtmatig besluit. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad leidt het hof af dat in een geval als het onderhavige beoordeeld moet worden hoe het bevoegd gezag zou hebben gehandeld of besloten op de peildatum van het onrechtmatige besluit indien het niet het onrechtmatige besluit had genomen, veronderstellende dat het op dat moment wist van het gebrek dat aan het besluit kleefde, waarbij de peildatum is het tijdstip waarop het onrechtmatige besluit is genomen en bij deze beoordeling dus moet worden uitgegaan van dat tijdstip. Het hof verwijst in het bijzonder naar het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1510 (X/gemeente Sluis), rov. 3.2. Zie ook de arresten van de Hoge Raad van 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:115 (X/Gemeente Waalre), rov. 3.2.1, en 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1334 (Nannoka/Provincie Gelderland), rov. 3.2. 3.8.5.In het kader van dit eerste causaliteitsverweer heeft de gemeente slechts gesteld dat, als de burgemeester had geweten dat hij opnieuw een beoordeling had moeten maken van de noodzaak van het alsnog sluiten van de saunaclub, hij ‘controles’ had laten uitvoeren in de saunaclub en dat er een ‘reële kans’ is dat dit informatie zou hebben opgeleverd waarop de sluiting had kunnen worden gestoeld. Van belang is dat uit de hiervoor genoemde rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor de invulling van de hypothetische situatie het startmoment is de datum van het onrechtmatige besluit (dus: 6 februari 2019). Dat de gemeente in die hypothetische situatie vóór 6 februari 2019 controles zou hebben laten uitvoeren bij de saunaclub die informatie zouden hebben opgeleverd waarop de sluiting had kunnen worden gestoeld, is dus niet relevant. Hierbij komt dat de gemeente dit niet althans niet voldoende concreet heeft onderbouwd. De ‘meer algemene’ opmerking van de gemeente dat er een inherent risico kleeft aan de exploitatie van de saunaclub is daartoe niet toereikend.
3.8.6.Het hof acht het voorgaande dan ook een onvoldoende betwisting van het door Yin Yang c.s. gestelde condicio sine qua non-verband met de gestelde schade. Yin Yang c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – onbestreden door de gemeente – naar voren gebracht dat zij direct bij de aankondiging van de sluiting hebben aangegeven dat de openbare orde geheel en definitief was hersteld. Dit vindt ook steun in hetgeen de Afdeling in rov. 5.6 heeft overwogen in de uitspraak van 31 januari 2024. Bij deze stand van zaken kan worden aangenomen dat de burgemeester niet een rechtmatig besluit tot sluiting had kunnen nemen in februari 2019 en dit dus ook niet had gedaan. Het onderhavige causaliteitsverweer faalt dus ook inhoudelijk.
3.8.7.Met het tweede causaliteitsverweer doet de gemeente er, los van de leer van het hypothetisch rechtmatig besluit, een beroep op dat ook in het kader van besluitaansprakelijkheid het condicio sine qua non-verband moet worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de onrechtmatige gedraging achterwege was gebleven.
3.8.8.Voor zover de gemeente in het kader van het onderhavige causaliteitsverweer stelt dat de burgemeester op basis van de informatie waarover hij in februari 2019 beschikte, de exploitatievergunning had geweigerd, overweegt het hof het volgende.
3.8.9.De gemeente heeft aangevoerd dat het LBB al op 11 oktober 2018 een advies had uitgebracht, waarin het concludeert dat er een ernstig gevaar bestaat dat de door Yin Yang aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1 aanhef en onder b, van de Wet Bibob. Op basis van dit advies had de burgemeester (ruim) vóór 25 februari 2019 – de datum waarop de saunaclub daadwerkelijk in werkelijkheid haar deuren heeft gesloten – een nieuwe exploitatievergunning kunnen weigeren, en niets wijst erop dat de burgemeester dit niet zou hebben gedaan als hij zich er in februari 2019 van bewust was geweest dat de saunaclub niet meer op grond van het bestuursdwangbesluit kon worden gesloten. Aldus – steeds – de gemeente.
3.8.10.Het hof volgt de gemeente niet in dit standpunt. De gemeente beroept zich in dit verband slechts op het negatieve Bibob-advies van 11 oktober 2018.
Yin Yang c.s. hebben er echter op gewezen dat de burgemeester dit negatieve advies niet voldoende vond om een beslissing op de aanvraag van de exploitatievergunning te nemen. Daarbij hebben zij verwezen naar het verweerschrift van de burgemeester d.d. 4 februari 2020 in een bestuursrechtelijke procedure die Yin Yang c.s. hadden ingesteld ten aanzien van het niet tijdig beslissen door de burgemeester op de aanvraag van de exploitatievergunning (productie 27 bij de akte uitlaten d.d. 21 januari 2025). Daarin is onder meer vermeld dat het Bibob-advies vragen opriep en dat de burgemeester in het kader van de vergewisplicht – als bedoeld in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht – deze vragen aan het LBB heeft gesteld (onder 8). Gezien de verdere inhoud van dit verweerschrift, was de burgemeester in zijn visie nog op 4 februari 2020 niet in staat om een voldoende zorgvuldig en weloverwogen besluit te nemen op de aanvraag van een exploitatievergunning van Yin Yang c.s.
Dit zo zijnde, acht het hof het niet waarschijnlijk dat de burgemeester op basis van slechts het negatieve Bibob-advies de aanvraag van de exploitatievergunning in februari 2019 zou hebben geweigerd als hij zou hebben geweten dat de sluiting van de saunaclub in februari 2019 niet rechtmatig was. Ook kan, mede gelet op genoemde vergewisplicht, niet zonder meer worden aangenomen dat de burgemeester dit toen op basis van slechts het negatieve Bibob-advies rechtmatig had kunnen doen.
3.8.11.Voor zover de gemeente stelt dat als zij zou hebben geweten dat zij de saunaclub niet rechtmatig kon sluiten, zij eerder nadere informatie – in aanvulling op het negatieve Bibob-advies – had verzameld op basis waarvan zij de exploitatievergunning rechtmatig had kunnen weigeren en ook daadwerkelijk had geweigerd, overweegt het hof als volgt.
3.8.12.De gemeente heeft aangevoerd dat het LBB, nadat de burgemeester het LBB bij brief van 25 oktober 2019 had gevraagd een aantal vragen te beantwoorden die naar aanleiding van 11 oktober 2018 waren gerezen, deze vragen binnen twee maanden, bij brief van 24 december 2019, heeft beantwoord (hof: zie hiervoor rov. 3.3.3). Het is dan ook alleszins aannemelijk dat wanneer de burgemeester het LBB direct na ontvangst van het advies van 11 oktober 2018 zou hebben gevraagd een nader advies uit te brengen, het LBB omstreeks medio december 2018 dit nader advies zou hebben gegeven. Ook dan had de burgemeester nog voldoende tijd gehad om vóór 25 februari 2019 een nieuwe exploitatievergunning te weigeren. Aldus – steeds – de gemeente.
3.8.13.Het hof volgt de gemeente ook in dit standpunt niet. Ervan uitgaande dat ook in het kader van het onderhavige causaliteitsverweer voor de invulling van de hypothetische situatie als startmoment de datum van het onrechtmatige besluit (dus: 6 februari 2019) heeft te gelden, oordeelt het hof als volgt.
Op grond van hetgeen in rov. 3.8.10 is overwogen, gaat het hof ervan uit dat de burgemeester het BIBOB-advies niet voldoende basis vond om de exploitatievergunning te weigeren. Hier is ook van betekenis dat Yin Yang c.s. – onbestreden door de gemeente – naar voren hebben gebracht dat de officieren van justitie op 8 juni 2018 een brief hebben verzonden aan het LBB, waarin uitdrukkelijk stond vermeld dat uit het strafrechtelijk onderzoek niet is gebleken van feiten en omstandigheden die naar het oordeel van het OM in het kader van de Bibob-regelgeving of anderszins, tot een negatief advies zouden moeten of kunnen leiden en dat onder meer naar aanleiding hiervan de burgemeester het noodzakelijk heeft geacht om een nader Bibob-advies te vragen.
Het hof acht daarom waarschijnlijk dat, ook in de situatie dat de burgemeester wist dat het besluit tot sluiting onrechtmatig is en hij de exploitatie van de saunaclub hoe dan ook wilde beëindigen en de exploitatie daarvan niet meer wilde gedogen, hij een nader Bibob-advies had gevraagd. Hypothetisch kan worden aangenomen dat hij dit op of kort na 6 februari 2019 zou hebben gedaan.
Niet waarschijnlijk acht het hof, mede gelet op de vragen aan het LBB die de burgemeester aan het LBB had in het kader van zijn vergewisplicht, dat in deze hypothetische situatie het LBB al in februari 2019, althans op of vóór 25 februari 2019 (het tijdstip van sluiting), zijn nadere advies al gereed zou hebben gehad, mede in aanmerking genomen dat het LBB in werkelijkheid ongeveer twee maanden over dit nadere advies heeft gedaan, laat staan dat de burgemeester dan de besluitvorming al rond zou hebben gehad om op basis daarvan de exploitatievergunning te weigeren. Met betrekking tot dat laatste merkt het hof nog op dat, na ontvangst van het nadere advies, de burgemeester eerst het voornemen heeft bekendgemaakt dat hij de aanvraag van de exploitatievergunning zou weigeren en Yin Yang c.s. heeft uitgenodigd om daaromtrent een zienswijze te geven (zie productie 27 bij de akte uitlaten d.d. 21 januari 2025 van Yin Yang c.s., onder 11 en 12). Ook dat heeft in werkelijkheid enige tijd in beslag genomen, zodat verondersteld kan worden dat dit ook in de hypothetische situatie het geval zou zijn geweest.
Hieruit volgt dat niet kan worden aangenomen dat de burgemeester vóór of uiterlijk op 25 februari 2019 de aanvraag van de exploitatievergunning zou hebben geweigerd en evenmin dat hij dit rechtmatig had kunnen doen.
3.8.14.Voor zover de gemeente zich, in het kader van het onderhavige causaliteitsverweer, op het standpunt stelt dat voor de invulling van de hypothetische situatie als startmoment een eerder moment dan de datum van het onrechtmatige besluit (dus: 6 februari 2019) heeft te gelden, stelt het hof allereerst vast dat dit standpunt van de gemeente geen steun vindt in de genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad over besluitaansprakelijkheid.
Hier komt bij dat ook dan niet kan worden aangenomen dat de burgemeester vóór of uiterlijk op 25 februari 2019 de aanvraag van de exploitatievergunning (rechtmatig) zou hebben geweigerd.
De gemeente heeft in dit kader aangevoerd (antwoordakte, randnummer 43) dat als de burgemeester zich er ten tijde van de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019 over het bestuursdwangbesluit, althans ten tijde van (de voorbereiding van) het besluit van 6 februari 2019 bewust van zou zijn geweest, ondanks dat het bestuursdwangbesluit uiteindelijk is stand is gebleven, het door tijdsverloop niet meer mogelijk was de saunaclub op grond van het bestuursdwangbesluit alsnog te sluiten, hij eerder op de exploitatievergunningsaanvraag van Yin Yang van 26 september 2017 hebben beslist.
Ook als de burgemeester ten tijde van de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019 over het bestuursdwangbesluit, althans ten tijde van (de voorbereiding van) het besluit van 6 februari 2019, een aanvullend advies aan het LBB had gevraagd en de besluitvorming over de exploitatievergunning verder in gang had gezet, acht het hof niet waarschijnlijk dat de burgemeester vóór of uiterlijk op 25 februari 2019 (rechtmatig) afwijzend op de exploitatievergunningsaanvraag van Yin Yang zou hebben beslist, mede gelet op de tijd die daarmee gemoeid zijn geweest. In verband met dat laatste merkt het hof op dat in werkelijkheid tussen het moment dat de burgemeester nader advies vroeg aan het LBB en de weigering van de exploitatievergunning ongeveer vier maanden zaten (zie rov. 3.3.3 en 3.3.4). De gemeente heeft geen althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het besluitvormingsproces in de hypothetische situatie (in relevante mate) sneller zou zijn verlopen dan het in werkelijkheid is verlopen.
3.8.15.Ook het tweede causaliteitsverweer faalt dus op inhoudelijke gronden. Hetgeen de gemeente in dat verband heeft aangevoerd, is evenmin een onvoldoende betwisting van het condicio sine qua non-verband met de gestelde schade.
3.8.16.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vereiste causaal verband aanwezig is om de gemeente aansprakelijk te achten voor de schade als gevolg van de sluiting van de saunaclub. Zoals hierna in rov. 3.9 zal blijken, zal het hof de zaak voor de schadebegroting naar de schadestaatprocedure verwijzen. In de schadestaatprocedure kan ook de stelling van de gemeente – voor het geval de burgemeester niet uiterlijk op 25 februari 2019 een weigeringsbesluit had kunnen nemen en genomen zou hebben – aan de orde komen, dat dit besluit in elk geval ‘heel kort nadien’ zou zijn genomen.
3.9.1.Op grond van artikel 612 Rv begroot de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, voor zover hem dit mogelijk is, de schade in het vonnis. Indien begroting in het vonnis hem niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Dit geldt ook als slechts schadevergoeding nader op te maken bij staat is gevorderd, zoals in het onderhavige geval.
3.9.2.Yin Yang c.s. hebben gesteld dat zij doordat de burgemeester vanaf 25 februari 2019 de saunaclub een jaar lang onrechtmatig heeft gesloten, forse schade hebben geleden. Deze schade hebben zij in de akte uitlaten d.d. 21 januari 2025 begroot op € 5.604.113,- + p.m. Ter onderbouwing van dit bedrag hebben zij als productie 24 bij deze akte een schadebegroting met een toelichting overgelegd.
3.9.3.De gemeente heeft bij antwoordakte gemotiveerd betwist dat Yin Yang c.s. de gestelde schade hebben geleden. Daarbij heeft de gemeente de verschillende schadeposten (gederfde winst over de periode 25 februari 2019 tot en met 19 februari 2020, ‘opstartverlies’ en ‘imagoschade’, kosten van juridische bijstand, kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade en wettelijke rente) besproken. In zijn algemeenheid heeft de gemeente opgemerkt dat onderliggende stukken ontbreken aan de hand waarvan de juistheid van de gepresenteerde schadeposten zou kunnen worden geverifieerd.
3.9.4.Gelet op de gemotiveerde betwisting van de door Yin Yang c.s. gestelde schade door de gemeente, kan het hof bij dit arrest geen concreet schadebedrag vaststellen – waarbij ook relevant is dat mogelijk niet over de gehele periode van sluiting schade kan worden gevorderd (zie ook hiervoor rov. 3.8.16). Dat Yin Yang en Vocu mogelijk schade hebben geleden als gevolg van de sluiting van de saunaclub, is echter zonder meer aannemelijk. Daarmee is voldaan aan de maatstaf voor verwijzing naar de schadestaatprocedure, zodat het hof dat zal doen om de schade te laten bepalen. Dit geldt zowel voor schade als gevolg van de onrechtmatige sluiting van de saunaclub als voor kosten tot vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte (de vorderingen onder 3 en 4, zie hiervoor rov. 3.4.1).
3.9.5.Meer specifiek merkt het hof ten aanzien van de vordering onder 3 nog het volgende op. Naar het hof begrijpt - gelet op de uitlatingen van de advocaat van Yin Yang c.s. tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep - vorderen Yin Yang c.s. in verband met de vordering onder 3 primair rente vanaf het moment dat besloten is tot sluiting van de saunaclub, te weten 6 februari 2019. De gemeente heeft zich tegen deze uitleg van de vordering niet verzet. Deze rentevordering acht het hof toewijsbaar.
3.9.6.Tot slot: de advocaat van Yin Yang c.s. heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep in verband met de vordering onder 4 desgevraagd geantwoord dat Ying Yang c.s. kosten hebben gemaakt om een schaderapport op te stellen (accountant en rechtsbijstand) en dat zij kosten hebben gemaakt om tot een minnelijke regeling te komen (zonder resultaat). Ook deze schade acht het hof daarmee voldoende toegelicht voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3.10.1.De slotsom is dat het hoger beroep grotendeels gegrond is. Voor zover de grieven van Yin Yang c.s. hiervoor niet expliciet dan wel impliciet zijn besproken, behoeven die geen afzonderlijke bespreking. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Overigens hebben partijen ook geen terzake dienende en voldoende geconcretiseerde en gespecificeerde bewijsaanbiedingen gedaan.
3.10.2.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De vorderingen van Yin Yang en Vocu zijn toewijsbaar als hierna in het dictum is vermeld.
De zaak wordt dus voor de schadebegroting verwezen naar de schadestaatprocedure, maar het hof geeft partijen in deze langlopende zaak in overweging om, nu onherroepelijk is beslist dat de sluiting onrechtmatig was en met de handvatten die dit arrest biedt (in het bijzonder voor de schadebegroting met name in rov. 3.9.4 (in verbinding met rov. 3.8.16), 3.9.5 en 3.9.6) alsnog tot een vergelijk te komen ten aanzien van door de gemeente te vergoeden schade.
3.10.3.Gelet op al hetgeen is overwogen en beslist heeft de gemeente in deze zaak te gelden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal de gemeente daarom in de kosten van beide instanties veroordelen. Er is onvoldoende grond om afzonderlijk proceskosten te liquideren ten aanzien van CS Horeca en CS Sauna, mede gelet op de verwevenheid tussen de ondernemingen van Yin Yang, Vocu, CS Horeca en CS Sauna die gezamenlijk de saunaclub exploiteren. Ook heeft de gemeente in dezelfde processtukken en bij dezelfde advocaat grotendeels dezelfde verweren gevoerd ten aanzien van CS Horeca en CS Sauna als ten aanzien van Yin Yang en Vocu.
3.10.4.De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Yin Yang en Vocu zullen worden vastgesteld op:
- Explootkosten € 81,83
- Griffierecht € 639,-
- Salaris advocaat
Totaal € 2.078,33
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Yin Yang en Vocu zullen vastgesteld worden op:
- Explootkosten € 87,99
- Griffierechten € 760,-
- Salaris advocaat € 3.035,- (2½ punten x tarief II)
- Nakosten
Totaal € 4.060,99
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.