ECLI:NL:GHSHE:2025:3133

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
20-000520-25
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor openlijke geweldpleging en mishandeling met werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor openlijke geweldpleging en meerdere mishandelingen. Het hof heeft de verdachte een werkstraf van 100 uren opgelegd, alsook een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. De zaak betreft geweldsdelicten die plaatsvonden op verschillende data in 2023 en 2024, waarbij de verdachte in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen. De rechtbank had eerder een werkstraf en een langere voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, maar het hof heeft de strafmaat aangepast. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor materiële schade afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De beslissing is gebaseerd op de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij het hof de ernst van de geweldsdelicten en de impact op de slachtoffers heeft meegewogen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000520-25
Uitspraak : 7 november 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 14 februari 2025, in de strafzaak met parketnummer 01-056868-24 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van:
  • ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen’ (feit 1);
  • ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ (feit 2); en
  • ‘mishandeling’ (feiten 3, 4 en 5),
veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van 2 jaren, met algemene voorwaarden en dadelijk uitvoerbaar gelaste bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] hoofdelijk gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 1.121,42 aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2024 tot aan de dag der algehele vergoeding en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Ten slotte heeft de rechtbank het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 14 februari 2025 opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren, met dien verstande dat de verdachte wordt vrijgesproken van het component ‘welk geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge had’ en van de openlijke geweldpleging tegen goederen, en de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest, met als dadelijk uitvoerbaar gelaste bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals opgenomen in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 oktober 2025, en een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met 0 dagen gijzeling, en de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2024 te Reusel-de Mierden, openlijk, te weten op of nabij de Markt en/of het Kerkplein, in elk geval op of aan een openbare weg (en/of ten aanschouwe van een of meer anderen) in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen te weten tegen [benadeelde partij] en/of haar zoon [aangever] en/of tegen goederen, welk geweld bestond uit het duwen van en/of het (met gebalde vuist) slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen van die [benadeelde partij] en/of die [aangever] (waardoor die [benadeelde partij] ten val kwam) en/of het (met geschoeide voet(en)) trappen en/of schoppen tegen het hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen van die [benadeelde partij] en/of die [aangever] en/of het bekrassen/beschadigen van de personenauto van die [benadeelde partij] welk geweld enig lichamelijk letsel voor die [benadeelde partij] ten gevolge had, te weten gebroken vingers en/of gekneusde ribben en/of een gekneusde borstkas en/of diverse bloeduitstortingen en/of een hersenschudding;
2.
hij op of omstreeks 23 november 2023 te Reusel-de Mierden, openlijk, te weten op of nabij de Bakkerstraat, in elk geval op of aan een openbare weg (en/of ten aanschouwe van een of meer anderen) in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen te weten tegen [aangever 2] , welk geweld bestond uit het duwen en/of trappen tegen het lichaam van die [aangever 2] (waardoor die [aangever 2] ten val is gekomen) en/of het (met gebalde vuist) slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen van die [aangever 2] en/of het (met geschoeide voet(en)) trappen en/of schoppen op/tegen het hoofd en/of tegen andere lichaamsdelen van die [aangever 2] ;
3.
hij op of omstreeks 15 november 2023 te Bladel [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2] (met tot vuist gebalde hand(en) te slaan en/of te stompen en/of (met geschoeide voet(en)) te schoppen en/of te trappen;
4.
hij op of omstreeks 23 januari 2024 te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden, in elk geval in Nederland, [aangever 3] heeft mishandeld door die [aangever 3] op de grond te duwen en/of drukken en/of die [aangever 3] (met vlakke hand) te slaan;
5.
hij op of omstreeks 30 januari 2024 te Bladel [aangever 4] heeft mishandeld door die [aangever 4] tegen diens gezicht te slaan en/of te stompen en/of onderuit te trappen en/of (met gebalde vuist(en)) op/tegen diens hoofd te slaan en/of te stompen (terwijl die [aangever 4] weerloos op de grond lag).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 17 februari 2024 te Reusel-de Mierden, openlijk, te weten op of nabij de Markt en het Kerkplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen te weten tegen [benadeelde partij] en haar zoon [aangever] , welk geweld bestond uit het duwen van en het met gebalde vuist slaan tegen die [benadeelde partij] en/of die [aangever] (waardoor die [benadeelde partij] ten val kwam) en het (met geschoeide voeten) schoppen tegen die [benadeelde partij] en die [aangever] ;
2.
hij op 23 november 2023 te Reusel-de Mierden, openlijk, te weten op of nabij de Bakkerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2] , welk geweld bestond uit het duwen en trappen tegen het lichaam van die [aangever 2] (waardoor die [aangever 2] ten val is gekomen) en het met gebalde vuist slaan tegen het hoofd en tegen andere lichaamsdelen van die [aangever 2] en het met geschoeide voeten trappen tegen het hoofd en tegen andere lichaamsdelen van die [aangever 2] ;
3.
hij op 15 november 2023 te Bladel [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2] met tot vuist gebalde handen te slaan en met geschoeide voeten te schoppen;
4.
hij op 23 januari 2024 te Reusel, [aangever 3] heeft mishandeld door die [aangever 3] op de grond te duwen en drukken en die [aangever 3] (met vlakke hand) te slaan;
5.
hij 30 januari 2024 te Bladel [aangever 4] heeft mishandeld door die [aangever 4] tegen diens gezicht te slaan en onderuit te trappen en met gebalde vuisten op diens hoofd te slaan (terwijl die [aangever 4] weerloos op de grond lag).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feit 1
Met betrekking tot feit 1 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte geen intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de geweldshandelingen. Subsidiair is partiële vrijspraak verzocht omdat niet is vast te stellen dat het door de verdachte gepleegde geweld het letsel van aangeefster ten gevolge heeft gehad. Ook is niet vast te stellen wie de schade aan de auto van aangeefster heeft veroorzaakt, waardoor de verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
Het hof stelt het volgende voorop.
Voor een veroordeling ter zake van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is onder meer vereist dat het geweld ‘in vereniging’ is gepleegd. Van zulk plegen is volgens bestendige jurisprudentie sprake indien de verdachte
a)deel uitmaakt van de groep die het openlijke geweld heeft gepleegd en
b)een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat geweld.
Het deel uit maken van de groep (
a) vereist een bewuste en nauwe samenwerking ter zake van het plegen van openlijk geweld. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking met betrekking tot het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen – een en ander in de zin van artikel 141 Sr – is van belang dat openlijke geweldpleging in vereniging zich, gelet op de aard van het delict, in verschillende vormen kan voordoen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1320 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2191).
Voor zover er van de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld wordt vereist (
b), gaat het daarbij om een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het openlijk in vereniging gepleegde geweld. Met andere woorden: de verdachte moet zodanig betrokken zijn geweest bij de geweldpleging dat hij een begunstigende werking op de geweldsuitoefening heeft gehad. Het is niet vereist dat de verdachte zelf geweld pleegt of daaraan fysiek deelneemt. Van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage kan eveneens sprake zijn wanneer verdachte, zonder aan de geweldpleging deel te nemen, die geweldpleging heeft bevorderd. Het bevorderen van geweldpleging door anderen kan daarbij bestaan in het daartoe aanzetten of ophitsen van anderen door gejoel, aanmoedigingen, toejuichen en andere vocale bijdragen welke de sfeer van ontremming bevorderen (vgl. Kamerstukken II 1998-1999, 26 519, nr. 3, p. 6 en 8; Kamerstukken II 1999-2000, 26 519, nr. 6, p. 12 en 18 en Kamerstukken I 1999-2000, 26 519, nr. 199a, p. 5-6 en HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0132, NJ 2011/174; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713; HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029).
Tevens merkt het hof op dat in tegenstelling tot artikel 141, lid 1 Sr volgens bestendige jurisprudentie de aansprakelijkheid voor het openlijke geweld met strafverzwarende omstandigheden op grond van artikel 141, lid 2 Sr (het opzettelijk goederen vernielen en/of enig lichamelijk letsel, zwaar lichamelijk letsel of de dood van iemand ten gevolg heeft) op grond van de wetsgeschiedenis van dit artikellid enkel toegerekend mag worden aan degene die zelf en eigenhandig dat gevolg heeft veroorzaakt (vgl. Kamerstukken II 1998-1999, 26 519, nr. 3, p. 6; HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3230; HR 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2489 en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1082).
Het hof overweegt ter zake van de voorliggende feiten als volgt.
Het hof stelt op grond van de verklaring van de verdachte ter zitting in hoger beroep vast dat de verdachte op 17 februari 2024 met zijn vrienden aanwezig was op of nabij de Markt en het Kerkplein in Reusel-de Mierden. Aangeefster [benadeelde partij] en aangever [aangever] kwamen later ook ter plaatse. De verdachte heeft ter zitting in hoger beroep ook verklaard dat hij op dat moment al online ruzie had met [aangever] . Er heeft op 17 februari 2024 een openlijke geweldpleging jegens aangevers plaatsgevonden door de groep waar de verdachte deel van uitmaakte.
De verdachte verklaart zelf dat hij tijdens het incident geen geweldshandelingen heeft verricht. Uit het procesdossier blijkt echter dat [aangever] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij zeker weet dat hij tijdens het gevecht is geslagen en geschopt door de verdachte. Ook getuige [getuige] heeft in haar verhoor bij de politie verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte zowel [benadeelde partij] als [aangever] heeft geslagen. Getuige [getuige 2] heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte aangeefster op de grond heeft gesleept. Uit al deze verklaringen leidt het hof af dat de verdachte wel degelijk een materiële bijdrage van voldoende gewicht aan de geweldpleging van de groep heeft geleverd. Op grond van alle feiten en omstandigheden was er naar het oordeel van het hof ook sprake van een bewuste en nauwe samenwerking ter zake van het plegen van openlijk geweld. Door te handelen als hiervoor vermeld, heeft de verdachte opzet gehad op de geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid van het lichamelijke letsel van [benadeelde partij] moet de verdachte worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat dit letsel door het door de verdachte gepleegde geweld is veroorzaakt.
Het hof is voorts van oordeel dat op grond van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vast is komen te staan dat het door de verdachte gepleegde geweld schade aan goederen, te weten de auto van [benadeelde partij] , ten gevolge heeft gehad. Het hof heeft, met de advocaat-generaal, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte dit strafverzwarende gedeelte van het ten laste gelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gedaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte zich met vrucht kan beroepen op noodweer, daar hij slechts de noodzakelijke handelingen heeft verricht om zichzelf en anderen te beschermen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Hierdoor dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor het slagen van een beroep op noodweer vereist de wet dat de verdedigingshandeling wordt geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan. Hierin ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof overweegt ter zake van de voorliggende feiten als volgt.
Aangeefster [benadeelde partij] heeft verklaard dat zij, [aangever] , [getuige 3] en [getuige] gezamenlijk naar de Markt in Reusel zijn gereden. Op het moment dat [aangever] uitstapte, zag [benadeelde partij] meerdere jongens op haar auto af komen rennen. Daarna zag zij dat de jongens [aangever] aanvielen. Ook getuige [getuige] verklaarde dat vier jongens van de groep meteen naar [benadeelde partij] en [aangever] renden waarna zij hen begonnen te slaan en schoppen. [aangever] verklaarde zelf dat er een woordenwisseling plaatsvond tussen de groepen, waarna één van de jongens uit de groep waartoe de verdachte behoorde de richting van [aangever] in kwam en met zijn vuist uithaalde. [getuige 3] heeft ook verklaard dat zij dit heeft zien gebeuren.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangeefster jegens de verdachte en/of anderen. De lezing van de verdachte dat hij handelde omdat hij werd aangevallen, wordt onvoldoende ondersteund door overige stukken in het dossier, terwijl zowel beide aangevers als getuigen [getuige] en [getuige 3] hebben verklaard dat de groep jongens, waar de verdachte deel van uitmaakte, naar aangevers toekwam en vervolgens is gestart met de geweldshandelingen. De omstandigheden dat aangeefster naar de markt toe is gekomen en wellicht boos was om wat er eerder was voorgevallen, maakt niet dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte of dat van anderen.
Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake was een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte faalt het beroep op noodweer.
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

mishandeling.

Het onder 4 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

mishandeling.

Het onder 5 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft het hof verzocht om een taakstraf op te leggen, waarvan een deel voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich twee keer schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast. In het algemeen veroorzaakt dergelijk handelen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij slachtoffers. Dit incident heeft openlijk plaatsgevonden, waardoor personen ongewild getuige (kunnen) zijn geweest van (een deel van) het gepleegde geweld. Bij hen kan door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tevens een gevoel van onrust, angst en onveiligheid ontstaan. Daarnaast is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan drie mishandelingen. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. Het hof rekent het de verdachte dan ook in ernstige mate aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 augustus 2025, niet eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Tevens heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft in dat kader naar voren gebracht dat het inmiddels goed met hem gaat, hij verhuisd is, hij op zoek is naar werk omdat hij graag zijn familie financieel wil ondersteunen en dat hij daarom niet naar school wil.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden, met algemene voorwaarden en met de dadelijk uitvoerbaar gelaste bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming in hun advies van 23 oktober 2025 opgenomen, en een werkstraf in de vorm van een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 30.270,88, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende onderdelen:
Schade aan de auto van € 1.121,43
Het eigen risico van € 375,00
Schade aan de jas van € 129,95
Het gemis van inkomen van € 13.644,50
Immateriële schade van € 15.000,00
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.121,43, bestaande uit een bedrag van € 1.121,43 aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering voor zowel het materiële als het immateriële gedeelte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van post i. heeft de verdediging verder betoogd dat niet duidelijk is of deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Tevens is er sprake van een vorm van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij, waardoor behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden het hof overweegt daartoe als volgt.
Materiële schadevergoeding
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het hof is van oordeel dat vordering i. moet worden afgewezen, nu het hof niet bewezen heeft verklaard dat de schade aan de auto van [benadeelde partij] is ontstaan naar aanleiding van de openlijke geweldpleging in vereniging. De verdachte is hiervan partieel vrijgesproken, waardoor de schade niet in rechtstreeks verband staat tot het bewezenverklaarde. Het hof wijst de vordering op dit punt daarom af.
Het hof is voorts van oordeel dat de vorderingen ii., iii. en iv. onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof overweegt daartoe dat er voor alle drie de posten geen nadere onderbouwing in het dossier zit. Het hof kan daarom niet vaststellen dat deze schade is geleden en dat deze schade het gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schadevergoeding
Het gestelde psychische letsel is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd.
De benadeelde partij heeft wel lichamelijk letsel opgelopen door het openlijk in vereniging geweld plegen door de verdachte en de mededader(s). Uit de stukken die ter onderbouwing van de vordering zijn overgelegd, blijkt van het volgende letsel: gebroken vingers, een hersenschudding en een kneuzing aan de borstkas/ribben. Gezien dit letsel is het hof van oordeel dat de gevorderde vergoeding voor immateriële schade onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek valt. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, acht het hof het billijk deze immateriële schade te begroten op een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof wijst het overige deel van de vordering af.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade zijn naast de verdachte ook de mededader(s) gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook een ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting (voor dat deel).
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2024, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen tot een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) maanden.

Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling, te weten William Schrikker Stichting, te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo vaak en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en de daaruit voortvloeiende afspraken/aanwijzingen van de jeugdzorgwerker zal volgen. Waarbij aan de reclasseringsinstelling, te weten William Schrikker Stichting te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. De minderjarige is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- mee zal werken aan een vervolgtraject, aansluitend aan de behandeladviezen van de GGzE;
- zich in zal blijven zetten voor dagbesteding of scholing;
- mee zal werken aan het coaching traject van Jaafar coaching of vergelijkbaar.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan William Schrikker Gr. Jeugdbesch. tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2024 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding af voor een bedrag van
€ 15.121,43 (vijftienduizend honderdeenentwintig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 1.121,43 (duizend honderdeenentwintig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 14.000,00 (veertienduizend euro) immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2024 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. A.C. van Campen en mr. W.P.A. Korver, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.A.M.H. Hermans, griffier,
en op 7 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Korver is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.