ECLI:NL:GHSHE:2025:544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
23/1439
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2009

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de navorderingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, die in Nederland woont en binnenlands belastingplichtig is. De belanghebbende heeft echter betoogd dat hij in 2009 feitelijk woonachtig was in Brunei en daarom niet belastingplichtig is in Nederland voor de inkomsten afkomstig van [bedrijf 1]. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard ten aanzien van de boete, maar ongegrond verklaard voor het overige. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waar de inspecteur ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 16 januari 2025 heeft de inspecteur zijn incidentele hoger beroep ingetrokken. Het hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende in 2009 als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt, op basis van verschillende feiten en omstandigheden die door de inspecteur zijn aangevoerd. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1439
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 september 2023, nummer BRE 22/1743, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2009 opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
1.6.
Op verzoek van het hof heeft de inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Op deze zitting is namens belanghebbende – met kennisgeving – niemand verschenen. Namens de inspecteur zijn [inspecteur 1] en [inspecteur 2] verschenen. Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 23/801.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst.
1.10.
Op 6 februari 2025 is bij het hof een brief van belanghebbende binnengekomen, waarin hij verzoekt om de door de inspecteur ingediende stukken als genoemd in 1.5 niet in behandeling te nemen.
Het hof heeft het verzoek op de hierna onder 4.0 vermelde gronden afgewezen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren op [datum] 1972 en heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Belanghebbende stond in de periode van 1 januari 2009 tot 29 januari 2009 in Nederland in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven op het adres [adres 1] in [plaats 1] . In de periode van 29 januari 2009 tot 25 augustus 2009 stond belanghebbende ingeschreven op een adres in Brunei. Vanaf 25 augustus 2009 stond belanghebbende ingeschreven in Nederland op het adres [adres 2] in [plaats 2] .
2.3.
Nadat hij is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2009 als binnenlands belastingplichtige, heeft belanghebbende voor dat jaar aangifte IB/PVV gedaan als buitenlands belastingplichtige. In die aangifte heeft hij inkomsten afkomstig van [bedrijf 1] Ltd vermeld als niet in Nederland belaste inkomsten.
2.4.
De inspecteur heeft vervolgens geen aanslag IB/PVV 2009 aan belanghebbende opgelegd.
2.5.
Op 5 maart 2019 heeft de inspecteur aan [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) zijn voornemen medegedeeld om op 22 maart 2019 een derdenonderzoek in te stellen op het bedrijfsadres van [bedrijf 2] . Daarbij heeft de inspecteur verschillende stukken opgevraagd:
“(…) Volgens een verklaring van [belanghebbende] zijn vergoedingen voor zijn werkzaamheden door [bedrijf 2] B.V. deels danwel geheel uitbetaald op een bankrekening van [bedrijf 1] Limited, die deze vergoedingen heeft overgemaakt naar zijn privé bankrekening.
(…)
Ten slotte
Indien u de gevraagde informatie via e-mail of post aan mij kunt verstrekken is dat ook prima, in dat geval kunnen we de fysieke afspraak laten vervallen. Graag verneem ik dat dan uiterlijk 21 maart 2019.
(…)”
2.6.
Op 18 maart 2019 heeft [bedrijf 2] de gevraagde stukken aan de inspecteur verstrekt. Als reactie daarop heeft de inspecteur op 19 maart 2019 laten weten dat het eerder aangekondigde derdenonderzoek, dat op 22 maart 2019 zou plaatsvinden, geen doorgang zal vinden.
2.7.
Uit de door [bedrijf 2] verstrekte stukken volgt dat belanghebbende van 29 oktober 2008 tot en met (in ieder geval) 14 september 2011via [bedrijf 1] Ltd (hierna: [bedrijf 1] ), gevestigd op Cyprus, werkzaamheden heeft verricht in Brunei voor een in Brunei gevestigde “branche office” van [bedrijf 2] . Tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] is dienaangaande op 15 oktober 2008 een overeenkomst gesloten, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

[bedrijf 2] B.V. (herein referred to as "COMPANY"), a company organised and existing under the laws of The Netherlands and having its registered office at [adres 3] , [postcode] , [plaats 3] , The Netherlands and a registered Branch office in Brunei [adres 4] , [plaats 4](…)
.
(…)
[bedrijf 1] Ltd. (herein referred to as "CONTRACTOR") a company organised and existing under the laws of Cyprus, company number [nummer] , having it's registered office at [gebouw] , [adres 5] , [plaats 5] , Cyprus (…).
(…)
"DESIGNEE(S)" The member(s) of the CONTRACTOR's personnel designated by the CONTRACTOR to perform the SERVICE.
(…)
"SERVICE" Any work entrusted to the CONTRACTOR under the CONTRACT including without limitation the service specified in Part B.2. of the Parti6ular Conditions
(…)
ARTICLE 2 - SCOPE OF THE GENERAL CONDITIONS
The CONTRACTOR shall perform the SERVICE for the COMPANY as per Article B.2. "The Service" — Part B Particular Conditions
(…)
B.1. — PERSONAL CONDITIONS APPLYING TO THE DESIGNEE AND DURATION OF THE SERVICE
DESIGNEE : [belanghebbende]
Family situation :
Point of origin : [plaats 6]
SERVICE to be performed : Refer to Part B – B.2 of the Particular Conditions
Term of Assignment : One (1) year
Commencing : 29th October 2008
(…)
Location(s) of SERVICE : Normally in Brunei Darussalam but with other temporary locations as specified by the COMPANY from time to time.
(…)
Working days : Rotation on four (4) weeks on and four (4) weeks off. Twelve (12) hours per day
(…)
Accommodation : Guesthouse at [plaats 7]
Meals : To be taken at the Canteen of Onshore Processing Plant (OPP), [plaats 7] or the Guest House.
Transportation : Company Car provided. Petrol included in the day rate.
Travel : Air return ticket from Schiphol Amsterdam to Brunei provided by COMPANY (Economic class).
Immigration : Travel documents for DESIGNEE entry in Brunei should be arranged by the CONTRACTOR.
Official documents to work for the COMPANY in Brunei should be arranged by the COMPANY (establishment of Quota, Visa, Work-permit and Dependant Passes).
(…)”
2.8.
Bij brief van 1 september 2020 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht informatie te verstrekken in verband met de door belanghebbende voor [bedrijf 2] (in Brunei) verrichte werkzaamheden en daaruit verkregen inkomsten:
“(…)
Uit tot mij ter beschikking staande informatie is gebleken dat u vanaf 29 oktober 2008 tot en met 14 september 2011 heeft gewerkt bij [bedrijf 2] B.V. in opdracht van [bedrijf 1] Limited. In verband met uw werkzaamheden heeft [bedrijf 2] B.V. de volgende bedragen overgemaakt.
Jaar
Bedrag
2008
26.6
2009
124.64
2010
129.2
2011
103.36
Deze bedragen zijn vervolgens door [bedrijf 1] Limited overgemaakt op uw bankrekening met nummer [rekeningnummer] . U heeft verklaard dat [bedrijf 1] Limited een commissie van 5% hierop inhield.
In uw aangiften inkomstenbelasting over de desbetreffende jaren heeft u geen inkomsten afkomstig van [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 1] Limited verantwoord. Ik verzoek u de volgende vragen te beantwoorden.
1. Waarom heeft u gebruik gemaakt van de diensten van [bedrijf 1] Limited?
U heeft eerder verklaard dat u dit had gedaan omdat u er zeker van wilde zijn dat uw verdiensten werden uitbetaald, maar [bedrijf 2] B.V. lijkt in dat kader geen onbetrouwbare partner. Dus mogelijk had u toch andere redenen om dit als zodanig vorm te geven.
(…)”
2.9.
Op 7 juli 2021 heeft de inspecteur aan belanghebbende zijn voornemen kenbaar gemaakt om de navorderingsaanslag op te leggen en een voordeel van € 118.408 – de aan 2009 toe te rekenen inkomsten van € 124.640 verminderd met een commissie van 5% – aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden.
2.10.
De inspecteur heeft, overeenkomstig zijn voornemen, met dagtekening 1 oktober 2021 een navorderingsaanslag IB/PVV 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 118.408. Tevens is bij beschikking € 22.597 aan heffingsrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete van € 54.575 opgelegd.
2.11.
De rechtbank heeft het beroep ten aanzien van de boete gegrond verklaard en de boete vernietigd. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in 2009 als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de rentebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.3.
Op de zitting van het hof heeft de inspecteur het door hem ingestelde incidentele hoger beroep ingetrokken.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.0.
Het hof merkt de onder 1.9. vermelde brief aan als een verzoek tot heropening van het onderzoek, als bedoeld in artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het hof heeft in dat wat belanghebbende aanvoert geen reden gevonden om tot heropening van het onderzoek over te gaan. De nadere stukken van de inspecteur waar belanghebbende over klaagt zijn op 13 januari 2025 in het digitale dossier geplaatst. Vervolgens heeft belanghebbende gewacht tot 3 februari 2025 met het kenbaar maken van zijn reactie. Het had op de weg van belanghebbende gelegen dat eerder te doen, bijvoorbeeld op de zitting, of te motiveren waarom hij tot 3 februari 2025 heeft gewacht met het geven van een reactie. De brief van 3 februari 2025 bevat echter niet een dergelijke motivering. Gelet op het voorgaande heeft het hof het verzoek om heropening afgewezen en rekent het hof de brief van belanghebbende niet tot de gedingstukken en slaat daar verder dan ook geen acht op.
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in 2009 feitelijk woonachtig was in Brunei en niet belastingplichtig is in Nederland voor de inkomsten afkomstig van [bedrijf 1] .
4.2.
De inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende, naar de omstandigheden beoordeeld, in 2009 woonachtig was in Nederland en kwalificeert als binnenlands belastingplichtige. Subsidiair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat belanghebbende op grond van artikel 2.2, lid 1, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) geacht wordt geheel 2009 in Nederland te hebben gewoond en op die grond als binnenlands belastingplichtige kwalificeert. Belanghebbende is in 2009 belastingplichtig in Nederland voor de inkomsten afkomstig van [bedrijf 1] , aldus de inspecteur.
4.3.
Een binnenlands belastingplichtige wordt in Nederland in de belastingheffing betrokken naar zijn wereldinkomen. Als binnenlands belastingplichtige wordt aangemerkt een natuurlijk persoon die in Nederland woont. [1] In dit kader heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“4.8. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 4, eerste lid, van de AWR naar omstandigheden beoordeeld. Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er volgens vaste rechtspraak op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
4.9.
De bewijslast van het fiscale inwonerschap in Nederland in het jaar 2009 rust op de inspecteur. Hij heeft daartoe onder meer – kort en zakelijk weergegeven – de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd:
- belanghebbende stond heel 2008 en van 1 januari 2009 tot 29 januari 2009 en van 25 augustus 2009 tot 31 december 2009 in de BRP ingeschreven op een Nederlands adres;
- belanghebbende is in 2009 maar voor een korte periode op een adres in Brunei ingeschreven;
- belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit;
- belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2009 aangegeven dat hij in Nederland beschikt over een woning die hem als hoofdverblijf ter beschikking staat op het adres in [plaats 1] ;
- belanghebbende is in 2009 in loondienst werkzaam geweest voor een Nederlandse inhoudingsplichtige, namelijk [bedrijf 3] ;
- belanghebbende is voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet in Nederland verzekerd;
- in de overeenkomst tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] is opgenomen dat belanghebbende gedurende zijn werkzaamheden in Brunei verblijft in een guesthouse.
4.10.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de inspecteur heeft aangevoerd, en welke door belanghebbende als zodanig in zijn geheel niet zijn betwist, in onderlinge samenhang bezien van voldoende gewicht om het oordeel te rechtvaardigen dat tussen belanghebbende en Nederland in het jaar 2009 een duurzame band van persoonlijke aard heeft bestaan in voorbedoelde zin.
4.11.
Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dat belanghebbende in het onderhavige jaar fiscaal inwoner was van Nederland in de zin van artikel 4 van de AWR en heeft de inspecteur daarom belanghebbende terecht als binnenlands belastingplichtige aangemerkt in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.
2 Vgl. bijv. Hoge Raad 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466, Hoge Raad 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285, en Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824.”
4.4.
Het hof acht dit oordeel van de rechtbank juist, op goede gronden gegeven, maakt dit tot het zijne en voegt daar het volgende aan toe. Belanghebbende heeft ook in hoger beroep geen feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, op basis waarvan kan worden geoordeeld dat hij ook woonachtig was in Brunei. Het hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende in 2009 als binnenlands belastingplichtige kwalificeert en belastingplichtig is in Nederland voor de inkomsten afkomstig van [bedrijf 1] .
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er in beginsel geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb aangezien het hoger beroep van belanghebbende ongegrond wordt verklaard. De inspecteur heeft echter op de zitting van het hof het door hem ingestelde incidentele hoger beroep ingetrokken. Dit brengt mee dat het hof de inspecteur zal veroordelen in de proceskosten van belanghebbende die op de voet van artikel 8:75 Awb in samenhang gelezen met artikel 8:108 Awb in verband met de behandeling van het incidentele hoger beroep voor vergoeding in aanmerking komen. [2]
4.8.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 1 (punt) [3] x € 907 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 907.
4.9.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 907.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, M.J.C. Pieterse en B.J. Rubbens, in tegenwoordigheid van D.R. ter Steege, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De voorzitter,
D.R. ter Steege L.B.M. Klein Tank
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, lid 1, letter a, Wet IB 2001.
2.Zie Hoge Raad 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1343, r.o. 2.4.1.
3.1 punt voor de schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep.