In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een hoger beroep dat door de gemachtigde van belanghebbende was ingesteld, maar dat door het hof kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van een recente machtiging. De gemachtigde had een machtiging uit 2019 overgelegd, maar deze was ondertekend door een persoon die niet als vertegenwoordigingsbevoegde was vermeld in het uittreksel van de Kamer van Koophandel. Het hof had de gemachtigde verzocht om een recente machtiging, maar dit verzoek was niet opgevolgd. De gemachtigde kwam in verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring en voerde aan dat de eis voor een recente machtiging een beperking van de toegang tot de rechter vormde. Het hof oordeelde echter dat de eis legitiem was en dat de toegang tot de rechter niet werd aangetast, aangezien belanghebbende niet verplicht was zich te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Het hof verklaarde het verzet ongegrond en oordeelde dat de gemachtigde niet kon aantonen dat hij bevoegd was om namens belanghebbende op te treden. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige machtiging in procedures waarbij een gemachtigde optreedt.