ECLI:NL:HR:2002:AE0287
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aftrekbaarheid van betalingen op basis van dringende morele verplichtingen in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 20 februari 2001, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1993. De Hoge Raad behandelt de vraag of de betalingen die belanghebbende heeft gedaan aan zijn ex-partners B en D, kunnen worden afgetrokken op basis van een dringende morele verplichting. De Inspecteur had de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 47.986, maar belanghebbende ging in beroep tegen deze beslissing. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de betalingen aan B en D niet kunnen worden afgetrokken. De Hoge Raad stelt vast dat de omstandigheden van het geval, waaronder de langdurige relatie met D en de alimentatiebetalingen aan B, in aanmerking moeten worden genomen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, en wordt het griffierecht aan belanghebbende vergoed.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de context van betalingen in relatie tot dringende morele verplichtingen en de mogelijkheid van aftrekbaarheid in de inkomstenbelasting. Dit arrest heeft implicaties voor de interpretatie van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, met name artikel 45, lid 1, aanhef en letter d, en de toepassing van artikel 6:3, lid 2, BW.