ECLI:NL:HR:2002:AE2114
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een persoon aan Portugal ter strafvervolging voor deelname aan een criminele organisatie en andere misdrijven
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Haarlem. De zaak betreft een verzoek van de Republiek Portugal tot uitlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1951, die verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie, bedrog en valsheid in geschrifte. De rechtbank had de uitlevering deels toelaatbaar en deels ontoelaatbaar verklaard. Het beroep in cassatie is ingesteld door de opgeëiste persoon, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.N. Slijters.
De Hoge Raad heeft de klachten van de opgeëiste persoon beoordeeld. Het eerste middel, dat betoogde dat de rechtbank had verzuimd de misdrijven te vermelden waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht, werd verworpen. De rechtbank had de uitlevering toelaatbaar verklaard op basis van de verdenking van de eerste drie feiten zoals vermeld in het internationale aanhoudingsbevel van Portugal. De feiten omvatten deelname aan een criminele organisatie, bedrog en valsheid in geschrifte.
De Hoge Raad oordeelde dat de uitlevering slechts toelaatbaar kan worden verklaard voor zover de feiten waarop de organisatie het oogmerk heeft, ook strafbaar zijn gesteld in Nederland. De rechtbank had in haar beslissing duidelijk gemaakt dat de uitlevering alleen kon worden toegestaan voor de feiten van bedrog en valsheid in geschrifte. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank correct had gehandeld en dat de middelen van de opgeëiste persoon niet tot cassatie konden leiden. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.