ECLI:NL:HR:2007:AZ3534
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voorlopige maatregel in kort geding met betrekking tot bankgarantie voor arbitraal vonnis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerder arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De eiseres, gevestigd in Duitsland, had een vordering tot zekerheidstelling ingediend in de vorm van een bankgarantie voor de voldoening van een bij arbitraal vonnis toegewezen vordering. De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere arrest van 6 februari 2004, waarin het gerechtshof te 's-Gravenhage een eerdere uitspraak had vernietigd en de zaak had verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
Na verwijzing heeft het hof te Amsterdam op 1 september 2005 de eiseres niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de verweerster en het vonnis van de president van de rechtbank te Rotterdam van 4 oktober 2001 bekrachtigd. De eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest. De verweerster heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de zaak is door de advocaten van beide partijen toegelicht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Strikwerda, strekte eveneens tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiseres verworpen en haar in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.