ECLI:NL:HR:2007:BB3036

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/135HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de maximale geldigheidsduur van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2007 uitspraak gedaan over de maximale geldigheidsduur van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz). De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam had op 28 maart 2007 een verzoek ingediend bij de rechtbank voor een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in het Delta Psychiatrisch Centrum te Poortugaal. De rechtbank verleende op 12 april 2007 deze machtiging voor een periode van vijf jaar, tot uiterlijk 12 april 2012. De officier van justitie ging echter in cassatie tegen deze beschikking, omdat de rechtbank volgens hem de geldigheidsduur onterecht had vastgesteld.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank had miskend dat de wettelijke grondslag voor de door haar bepaalde geldigheidsduur van vijf jaar ontbrak. De Hoge Raad stelde vast dat de analoge toepassing van artikel 17 lid 4 Bopz in dit geval niet mogelijk was, omdat het gesloten stelsel van de Wet Bopz dit niet toestaat. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verleende in plaats daarvan een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis voor een periode van twee jaar, tot uiterlijk 12 april 2009. Dit besluit was gebaseerd op de overweging dat betrokkene al meer dan tien jaar onafgebroken in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef en dat de geldigheidsduur van de machtiging gerechtvaardigd en wenselijk was.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving rondom de Bopz en de noodzaak om de geldigheidsduur van machtigingen zorgvuldig te bepalen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de betrokkene. De Hoge Raad kan in dergelijke gevallen zelf de zaak afdoen, mits de vernietiging van de beschikking enkel betrekking heeft op de termijn van de machtiging.

Uitspraak

5 oktober 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/135HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk,
t e g e n
[Verweerder],
wonende en verblijvende te Poortugaal, Delta Psychiatrisch Centrum,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 28 maart 2007 onder overlegging van een ondertekende geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 16 lid 1 Bopz, het in art. 38 Bopz bedoelde behandelingsplan en bericht over de stand van zaken een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis Delta Psychiatrisch Centrum te Poortugaal.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, en de behandelend psychiater op 12 april 2007 had gehoord, heeft zij bij beschikking diezelfde datum een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene verleend tot uiterlijk 12 april 2012.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot afdoening van de zaak als aangegeven in alinea 2.5 van de conclusie.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Naar aanleiding van het onder 1 vermelde verzoek van de officier van justitie om een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis heeft de rechtbank - na het horen van betrokkene, die werd bijgestaan door zijn advocaat, en van de behandelend psychiater ([betrokkene 1]) - bij beschikking van 12 april 2007 machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 12 april 2012. Met betrekking tot de geldigheidsduur van de machtiging overwoog de rechtbank:
"Betrokkene verblijft al ruim 30 jaar in een psychiatrisch ziekenhuis. [Betrokkene 1] heeft verklaard dat de afdeling waar betrokkene verblijft een psycho-geriatrische afdeling is, bestemd voor ouderen, waarbij de nadruk ligt op verblijf en verzorging zonder dat uitzicht is op herstel en terugkeer naar de maatschappij. In het geval van betrokkene is geen behandeling meer mogelijk. Deze afdeling voldoet daarmee naar het oordeel van de rechtbank materieel aan de vereisten van een verpleeginrichting in de zin van art. 17 lid 4 BOPZ. Het jaarlijks verhoor wordt door betrokkene naar hij verklaart als bezwarend ervaren. De rechtbank zal in verband met het vorenstaande de geldigheidsduur van de te verlenen machtiging bepalen op 5 jaar."
3.2 Met dit oordeel heeft de rechtbank miskend dat voor de door haar bepaalde geldigheidsduur van vijf jaar de voor de onderhavige maatregel vereiste wettelijke grondslag ontbreekt. Anders dan de rechtbank kennelijk heeft aangenomen, leent het in art. 17 lid 4 Wet Bopz bepaalde zich niet voor analoge toepassing in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Deze analoge toepassing is niet te verenigen met het gesloten stelsel van de Wet Bopz, art. 15 lid 1 Grondwet en art. 5 EVRM (HR 25 november 2005, nr. R05/099, NJ 2007, 4).
De rechtsklacht van het middel is gegrond.
3.3 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen, nu de vernietiging van de beschikking van de rechtbank slechts de termijn betreft waarvoor de machtiging is verleend. Op grond van de hiervóór aangehaalde overweging van de rechtbank kan als vaststaand worden aangenomen dat betrokkene zonder onderbreking meer dan ruim tien jaar op grond van een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. Derhalve kan op grond van art. 19 Wet Bopz een machtiging tot voorgezet verblijf worden verleend die een geldigheidsduur heeft van ten hoogste twee jaren. Nu voorts uit de beschikking van de rechtbank volgt dat deze geldigheidsduur van de machtiging gerechtvaardigd en wenselijk is, zal de Hoge Raad machtiging voor de duur van twee jaren verlenen, te rekenen vanaf de datum van de beschikking van de rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 12 april 2007;
verleent machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 12 april 2009.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 5 oktober 2007.