Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het derde middel
op 4 september 2009 te Amsterdam ter voorbereiding van het te plegen misdrijf van artikel 312 en/of 317 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal met geweld en/of afpersing), opzettelijk
op 4 september 2009 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een revolver (opschrift BEL 00057) en munitie van categorie III, te weten patronen (.38 SPE en .357 Magnum), voorhanden heeft gehad;
op 4 september 2009 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,29 gram heroïne."
[betrokkene 2] werd aan een veiligheidsfouillering onderworpen, waarbij in de broekzak een vuurwapen werd aangetroffen. Dit vuurwapen bleek bij later onderzoek half geladen te zijn. Bij het uitstappen van [betrokkene 2] zag de verbalisant een zwart schoudertasje op de achterbank ter hoogte van de middenarmsteun liggen. De verbalisant zag door de opening van het tasje een zilverkleurig metalen voorwerp liggen. De verbalisant tilde het tasje op en zag direct dat het een revolver betrof. In het tasje werd ook nog een Achmea personeelspas aangetroffen op naam van verdachte.
1 met doek omwikkelde moker;
1 met ducktape omwikkelde handdoek.
2 bivakmutsen;
1 paar dunne stoffen zwarte handschoenen.
1 rol ducktape;
1 kluwen ducktape.
1 plastic zakje met 3 .38 patronen en 2 .357 magnum patronen;
1 personeelspas van Achmea op naam van verdachte.
Naast dit tasje lag een paar dunne handschoenen.
1 poloshirt, 1 trui en 1 baseballcap in de kleuren van en met logo van TNT.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte deze voorwerpen opzettelijk aanwezig heeft gehad, gaat de rechtbank ervan uit dat de auto, waarin de voorwerpen zijn aangetroffen, op naam is gesteld van verdachte en verdachte ten tijde van het aantreffen van die voorwerpen ook in de auto zelf ook aanwezig was. Uitgangspunt is dat verdachte in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor voorwerpen, die zichtbaar, dan wel minder zichtbaar in de auto aanwezig zijn. Voorts acht de rechtbank de redenen die verdachte heeft opgegeven om het voorhanden hebben van de revolver en de andere voorwerpen te verklaren ("de revolver zat in mijn tas maar ik weet er niets vanaf; ik leen mijn auto vaak uit aan anderen en die laten wel eens spullen hierin achter; een vriend van mij gebruikt een van de bivakmutsen bij optredens terwijl hij niet in beeld wil komen") niet geloofwaardig. Dit brengt mee dat verdachte de betreffende voorwerpen opzettelijk aanwezig heeft gehad."
4.Slotsom
5.Beslissing
12 november 2013.