Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
9 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 5 november 2013. De klager, geboren in 1969, had een klaagschrift ingediend met het verzoek om teruggave van een onder hem inbeslaggenomen personenauto. De auto, met het Duitse kenteken [001], was in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, waarop de klager in cassatie ging.
De advocaat van de klager, mr. C.C. Polat, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beroep. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de personenauto op 14 januari 2014 is teruggegeven aan de klager. Dit betekent dat de klager geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank.
Op 9 september 2014 heeft de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. De beschikking is gegeven door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vereiste van belang bij het instellen van beroep in cassatie, vooral in zaken die betrekking hebben op de teruggave van inbeslaggenomen goederen.