ECLI:NL:HR:2015:1247

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
13/05460
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsminimum in zedenzaak en de rol van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1972, was in cassatie gegaan tegen een veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige, die hij als kind verzorgde. Het Hof had de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen gebaseerd op de verklaring van één getuige, de aangeefster, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De verdediging voerde aan dat de bewezenverklaring niet voldeed aan het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de verklaring van één getuige niet op zichzelf mag staan zonder voldoende steunbewijs.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof onvoldoende gemotiveerd had waarom de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van artikel 342 Sv, omdat de verklaringen van de getuigen voornamelijk gebaseerd waren op wat de aangeefster aan anderen had verteld, zonder dat er onafhankelijk bewijs was dat de feiten zoals door haar beschreven daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een gedegen bewijsvoering in zedenzaken, vooral wanneer de verklaring van de aangeefster de enige basis vormt voor de bewezenverklaring. De Hoge Raad stelt dat de rechter niet uitsluitend mag steunen op de verklaring van één getuige, maar dat er voldoende ondersteunend bewijs moet zijn om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

19 mei 2015
Strafkamer
nr. 13/05460
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 oktober 2013, nummer 20/003228-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep – dat blijkens de akte van cassatie niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde – is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. H.M.W. Daamen en mr. B.A.M. Hendrix, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 1998 tot en met 24 april 1998 in de gemeente Heerlen met een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [betrokkene 1] (geboren op [geboortedatum] 1992), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
- laten vasthouden en/of laten betasten van zijn, verdachtes, penis door [betrokkene 1] en
- betasten van en/of knijpen in en/of wrijven over de met kleding bedekte vagina van [betrokkene 1]."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], brigadier en [verbalisant 2], hoofdagent, beiden gecertificeerd zedenrechercheur, d.d. 7 juli 2010, bijlage 2, dossierpagina's 23-29, inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1992:
Ik ben het oudste kind van [betrokkene 2]. Mijn biologische vader leeft niet meer. Op een gegeven moment kreeg mijn moeder een relatie met [verdachte] en is zij met hem getrouwd. Na het huwelijk tussen mijn moeder en [verdachte] heeft hij mij ook als zijn kind erkend en daardoor draag ik ook de achternaam [van verdachte]. Ik heb [verdachte] altijd papa genoemd.
Ik was net 6 jaar of net nog niet. Bij het naar bed brengen kwam [verdachte] naar mijn kamer. Ik moest toen zijn penis vasthouden en daarna zat hij aan mijn vagina. Hij haalde zijn penis uit zijn broek en zei: "hou vast". Ik moest hem gewoon vasthouden. Eerst was die penis klein. Als ik hem dan vasthield werd hij harder en dikker en ik zag adertjes. [verdachte] zijn ademhaling hoorde ik dan ook zwaarder worden, alsof hij hijgde. Hij zei niets, maar hij betastte mij toen wel aan mijn vagina en kneep daar hard in, over mijn onderbroekje en pyjamabroek heen. Het is één keer dat hij mij zo heeft betast.
Een paar dagen later was ik aan het logeren bij de moeder van mijn oma. Ik noemde haar [betrokkene 3]. Ik zei tegen haar dat ik pijn aan mijn pruim had en dat papa mij bij mijn pruim had gepakt. Ik begon toen te huilen. Ik heb later gehoord dat [betrokkene 3] dit verteld heeft aan mijn oma [betrokkene 4], die haar dochter en de moeder van mijn moeder is. [betrokkene 3] en [betrokkene 4] zijn toen samen naar de huisarts [de huisarts] in Landgraaf geweest.
Wij woonden toen op [A] in de [a-straat 1] (het hof begrijpt te Heerlen).
2. De verklaring van [betrokkene 1] afgelegd bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Maastricht, d.d. 9 november 2011, voor zover inhoudende:
[verdachte] is mijn kamer opgekomen. Hij deed zijn broek naar beneden en ik moest zijn penis vasthouden. Gelijktijdig heeft hij mij in mijn vagina geknepen over mijn broek heen. Dat deed pijn. Ik heb het verteld aan mijn overgrootmoeder [betrokkene 3] en die heeft het weer verteld aan [betrokkene 4]. [betrokkene 4] is er mee naar de huisdokter gegaan.
3. Het proces-verbaal van verhoor, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], brigadier en [verbalisant 2], hoofdagent, beiden gecertificeerd zedenrechercheur, d.d. 26 juli 2010, dossierpagina's 33-36, inhoudende als verklaring van [betrokkene 5]:
Mijn oudste dochter [betrokkene 2] heeft 8 kinderen. Haar oudste kind heet [betrokkene 1]. Zij heeft de achternaam [van verdachte]. [betrokkene 2] was getrouwd met [verdachte]. Ik weet dat [betrokkene 1] aangifte heeft gedaan. Ze zei alleen tegen mij dat er seksuele dingen waren gebeurd met [verdachte]. Verder heeft ze geen details verteld. Ik kon mij echter herinneren dat ik daar al iets over gehoord had toen [betrokkene 1] nog heel klein was. Zij was toen naar schatting 6 jaar oud. Mijn moeder leefde toen nog. [betrokkene 1] noemde haar [betrokkene 3]. Mij noemt ze [betrokkene 4]. Ik hoorde toen iets van mijn eigen moeder maar dat was haar door [betrokkene 1] zelf verteld, in kindertaal. Mijn moeder belde mij toen en ik moest komen want ze moest mij wat vertellen. [betrokkene 1] was daar toen aan het logeren. Ik ben daar heen gegaan. Mijn moeder vertelde mij toen dat [betrokkene 1] klaagde over pijn aan haar "pruimpje". Ze had ook gezegd dat papa haar daar iets gedaan had. Ik heb er ten slotte melding van gemaakt bij mijn huisarts, [de huisarts]. Hij was toen de huisarts van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Die arts zei toen tegen mij dat hij er een aantekening van zou maken in het patiëntendossier van [betrokkene 1].
4. Het proces-verbaal van verhoor, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], brigadier en [verbalisant 2], hoofdagent, beiden gecertificeerd zedenrechercheur, d.d. 18 augustus 2010, dossierpagina's 48-49, inhoudende als verklaring van [de huisarts]:
Bij aanvang van het verhoor werd aan de getuige getoond de fotokopie van het patiëntendossier van [betrokkene 1].
Dat is een kopie van het patiëntendossier van [betrokkene 1]. Ik heb dat recentelijk zelf verstrekt. Ik herken de kopie. Ik heb hier de originele groene patiëntenkaart ernaast liggen en u kunt zien dat die hetzelfde zijn. Ik heb destijds zelf daarop die aantekening op 24-4-1998 gemaakt over die melding van: "mogelijk seksueel problematiek met "vader"? Komt nog op terug". Mij werd toen verteld dat er seksueel misbruik plaats gevonden zou hebben door haar vader, niet zijnde haar biologische vader. Dit werd mogelijk toen gemeld door [betrokkene 1] haar oma.
5. Een geschrift, zijnde een fotokopie van het patiëntendossier met handgeschreven aantekeningen betreffende [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1992, bijlage 7, pagina 42 van het dossier, voor zover inhoudende:
24-4-'98
"Mogelijk seksueel problematiek met "vader"? Komt nog op terug"."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De verdediging heeft met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde vrijspraak bepleit en aangevoerd dat de informatie van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] afkomstig is van één en dezelfde bron, te weten [betrokkene 1]. Bovendien zijn de verklaringen van [betrokkene 1] afwijkend van elkaar en kan haar verklaring van destijds tegenover haar overgrootmoeder zijn ingekleurd door de beide oma's. Het gestelde misbruik, waarvan melding bij de huisarts is gedaan, kan een conclusie zijn geweest van [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4]. Er is ook nooit meer teruggekomen op de melding en ook is het niet nader onderzocht, aldus de raadsman van de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verklaringen van [betrokkene 1] zijn naar het oordeel van het hof zeer gedetailleerd en stemmen naar het oordeel van het hof in de kern overeen. Het hof acht haar verklaringen daarom betrouwbaar. Zij vinden naar het oordeel van het hof voldoende steun in de overige door het hof gebruikte bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat [betrokkene 1] - toen pas vijf jaar oud - van het gebeurde (zij het op kinderlijke wijze) onmiddellijk melding heeft gemaakt bij haar overgrootmoeder, die vervolgens haar dochter ([betrokkene 4]) erbij heeft betrokken, die op haar beurt de huisarts heeft ingelicht. Dat het seksueel misbruik enkel een conclusie is geweest van [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en dat de verklaring van [betrokkene 1] door hen is ingekleurd acht het hof niet aannemelijk.
Het verweer wordt verworpen."
2.3.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM2452, NJ 2010/515).
2.4.
Het oordeel van het Hof dat de door de aangeefster gereleveerde feiten en omstandigheden met betrekking tot de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen voldoende steun vinden in de overige door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat de verklaring van [betrokkene 5], de grootmoeder van de aangeefster, wat betreft de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde uitsluitend is gebaseerd op hetgeen de aangeefster aan haar overgrootmoeder, de moeder van [betrokkene 3], heeft meegedeeld, en dat de aantekening in het patiëntendossier volgens [de huisarts] berust op hetgeen hem is gemeld door mogelijk de oma van de aangeefster.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 mei 2015.