ECLI:NL:HR:2015:1292

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
15/00642
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in personen- en familierecht bij opzettelijke verzwijging van onroerend goed

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil in het personen- en familierecht. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van de man, die in hoger beroep was gegaan tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De man had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin de vrouw niet verschenen was en geen verweerschrift had ingediend. De Procureur-Generaal had het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a lid 1 van de Rechtsvordering (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van de man beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de man klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de ontvankelijkheid in cassatieprocedures binnen het personen- en familierecht, vooral in gevallen van opzettelijke verzwijging van onroerend goed dat tot de huwelijksgemeenschap behoort.

Uitspraak

22 mei 2015
Eerste Kamer
15/00642
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak C/09/432418 FA RK 12-9168 en 448793 FA RK 13-6309 van de rechtbank Den Haag van
6 februari 2014;
b. de beschikking in de zaak 200.148.496/01 en 200.148.498/01 van het gerechtshof Den Haag van
12 november 2014.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a lid 1 RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4-10).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
22 mei 2015.