Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Den Haag,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
16 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De moeder verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en om een machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind. De zaak is eerder behandeld in de rechtbank Den Haag, waar verschillende beschikkingen zijn gegeven in 2015. De moeder was het niet eens met de beslissing van het hof en heeft daarom beroep in cassatie ingesteld. De Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, als verweerder, heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft in zijn conclusie ook geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard, omdat deze niet leidden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet relevant waren voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de moeder verworpen, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef.