Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
9 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk in voorraad hebben en afleveren van geneesmiddelen zonder handelsvergunning, waaronder mCPP (meta-chlorophenylpiperazine) en efedrine. De Hoge Raad oordeelde dat middelen zonder therapeutische werking niet als geneesmiddel kunnen worden gekwalificeerd volgens de Geneesmiddelenwet. De zaak betrof ook de kwalificatie van pseudo-efedrine als geregistreerde stof van categorie 1 onder de Verordening nr. 273/2004. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering nodig was voor de kwalificatie van mCPP en efedrine als geneesmiddelen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor de beslissingen met betrekking tot de feiten 1, 2, 6, 8, 10 en 11 en de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.