Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
15 april 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 april 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen SBS Broadcasting B.V. Het geding in feitelijke instanties begon met vonnissen van de rechtbank Amsterdam op 9 januari 2013 en 24 april 2013, gevolgd door een arrest van het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2014. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van de cassatiedagvaarding die aan het arrest was gehecht. De advocaat van SBS, mr. A.M. van Aerde, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, terwijl de advocaat van [eiser], mr. S. Kousedghi, op de conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door [eiser] zijn aangevoerd niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij werd opgemerkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft vervolgens het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van SBS zijn begroot op € 848,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt de grenzen van de rechtsstrijd in het kader van boetebedingen en de mogelijkheden tot matiging zoals vastgelegd in artikel 6:94 van het Burgerlijk Wetboek. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.