In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 juni 2017, nr. 16/00479. De zaak betreft een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2015, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de partij zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op de overweging dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groenveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2017.