Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
20 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was als activiteitenbegeleider betrokken bij een ernstig voorval met een vijfjarig meisje. Tijdens een bezoek aan het toilet heeft de verdachte de deur op slot gedaan, de ogen van het meisje afgedekt en een voorwerp in haar mond gestopt. Dit leidde tot een strafzaak waarin de verdachte werd beschuldigd van dwang en seksuele misdragingen, zoals omschreven in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht.
Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat I.A. van Straalen. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.