Op 4 december 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 17/05448. Het beroep in cassatie was ingesteld door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat D.G. Barmentlo uit Nijmegen. De zaak betrof de ontvankelijkheid van het cassatieberoep tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag, die op 1 november 2017 een wrakingsverzoek had behandeld. Dit wrakingsverzoek was ingediend op basis van artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, verwijzend naar artikel 515, vijfde lid, Sv, dat bepaalt dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing op een verzoek tot wraking. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in het beroep.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en Y. Buruma, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker. Deze beslissing benadrukt de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in het strafrecht, vooral in gevallen die verband houden met wrakingsprocedures.