Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
20 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, met name ECLI:NL:HR:2017:462, waarin is vastgesteld dat het bevel tot aftrek van voorarrest ook van toepassing is op het voorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf. Het Hof had moeten bevelen dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de (eventuele) uitvoering van de vrijheidsstraf. Echter, het Hof heeft verzuimd deze aftrek te bevelen.
De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte in cassatie onvoldoende belang heeft bij de vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat de fout van het Hof zich leent voor herstel door de rechter die op de zaak heeft gezeten. De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a RO. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Hof niet herstelt, maar de zaak als niet-ontvankelijk verklaart. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van artikel 27 Sr bij de oplegging van voorwaardelijke straffen en de gevolgen van verzuim in dit proces.