In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 13 maart 2025, wordt de ontvankelijkheid van schuldeisers in een verzoek tot opheffing van de vereffening van een nalatenschap behandeld. De zaak betreft een hoger beroep ingesteld door [verzoekster1] tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 17 april 2024 een verzoek tot opheffing van de vereffening had toegewezen. De erfgenamen van de overleden moeder, erflaatster, zijn [verzoeker1], [verzoeker2] en [verzoekster2], die samen de vereffenaars van de nalatenschap zijn. [verzoekster1] heeft de nalatenschap van haar vader beneficiair aanvaard en stelt dat zij als schuldeiser belanghebbende is in deze procedure.
Het hof overweegt dat schuldeisers belanghebbenden zijn in procedures over de opheffing van de vereffening, omdat hun belangen bij de uitkomst van de procedure zijn betrokken. De beslissing van het hof houdt in dat [verzoekster1] ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep. Het hof geeft de belanghebbenden in hoger beroep de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen en houdt verdere beslissingen aan. De zaak zal opnieuw worden behandeld in een mondelinge zitting, waarbij de belanghebbenden worden opgeroepen. De uitspraak benadrukt de rol van schuldeisers in het proces van vereffening en opheffing, en de noodzaak om hun belangen te beschermen.