Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
3.Beslissing
8 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 september 2018. De Rechtbank had een klaagschrift van de klager, die verdacht werd van witwassen, gegrond verklaard met betrekking tot de teruggave van een in beslag genomen BMW. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank de klager niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn klaagschrift, omdat de strafrechter al eerder had beslist over het beslag in de strafzaak tegen de klager. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verklaart de klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag. Dit besluit is genomen op 8 oktober 2019, waarbij de Hoge Raad ambtshalve de beslissing van de Rechtbank corrigeert, aangezien er geen andersluidende beslissing meer kon volgen op het klaagschrift van de klager. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:502).