In deze zaak gaat het om een beklagprocedure waarbij de klaagster, geboren in 1981, zich richtte tot de Hoge Raad tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 maart 2018. De klaagster had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot beslag op een geldbedrag, horloge en sieraden, in het kader van een verdenking van witwassen. De behandeling van het klaagschrift door de raadkamer vond plaats, maar de vraag was of dit in het openbaar had plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 552a, zevende lid, Sv. De Hoge Raad oordeelt dat de behandeling niet in het openbaar heeft plaatsgevonden, en dat er geen toepassing is gegeven aan de uitzonderingen van artikel 22, tweede en derde lid, Sv. Dit leidt tot de conclusie dat de niet-naleving van het openbaarheidsvereiste van zodanige betekenis is dat dit leidt tot nietigheid van het onderzoek en de beschikking. De Hoge Raad vernietigt daarom de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.