3.3.De bestreden beschikking houdt het volgende in:
“
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
• de kennisgevingen van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 11 juli 2017 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [betrokkene 1] 02/665131-17 en klaagster zelf 02/665184-18 in beslag zijn genomen: meerdere sieraden en een geldbedrag ter hoogte van € 41.848,70 (hierna: de sieraden en het geldbedrag);
• het klaagschrift, ingediend op 24 november 2017 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
• het verweerschrift van de officier van justitie;
• de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 maart 2018;
• de beschikking van de Hoge Raad van 12 maart 2019;
• de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift met raadkamernummer 17-008401 is op 21 februari 2018 behandeld door de raadkamer van deze rechtbank. Tegen de beschikking van 21 maart 2018 is cassatie ingesteld. Bij beschikking van 12 maart 2019 heeft de Hoge Raad de zaak terugverwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het klaagschrift is opnieuw ingeschreven onder raadkamernummer 19-002976 en is behandeld tijdens een openbare raadkamerzitting op 25 juli 2019. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. De Feijter, en mr. Van Rijsbergen als gemachtigd raadsman van klaagster.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
De belanghebbende (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde [betrokkene 1] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan de klaagster. In het klaagschrift is namens klaagster aangevoerd dat op 11 juli 2017 onder [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1947, goederen in beslag zijn genomen. Een deel van deze goederen is eigendom van klaagster. Dit betreft een grijs sieradendoosje met twee oorbellen en een ring met een steentje, een grijs sieradendoosje met twee oorbellen en twee ringen, een zwarte sok met daarin één ketting met een kruis twee ringen en één armband, twee oorbellen, een zwart Audemars Piguet horloge en een geldbedrag van €41.848,70. Namens klaagster is aangevoerd dat zij haar vriend, [betrokkene 1] , heeft gevraagd de goederen veilig op te bergen. Dit is gebeurd op zijn adres. Klaagster heeft gesteld dat zij het geld deels contant van haar, op 2 november 2016 overleden, moeder heeft gekregen en deels heeft ontvangen uit de verkoop van haar woonwagen. De raadsman heeft namens klaagster aangevoerd dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van de goederen en dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een geldboete, ontneming of schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd of dat het beslag verbeurd wordt verklaard.
De officier van justitie heeft in een reactie aangevoerd dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Zij heeft gesteld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend de verbeurdverklaring zal bevelen. Het geld is gevonden in een motorblok. De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij de verklaring van klaagster over de herkomst van het geld ongeloofwaardig acht. Immers is uit inlichtingen over de vermogenspositie van de moeder van klaagster gebleken dat zij een bijstandsuitkering heeft aangevraagd omdat het geld uit de verkoop van de woonwagen op was. De officier van justitie heeft daarnaast gesteld dat klaagster heeft aangevoerd dat zij op 7 maart 2011 een verhuiskostenvergoeding heeft opgenomen, terwijl uit opgevraagde gegevens is gebleken dat zij die vergoeding pas op 20 februari 2012 heeft ontvangen. Uit gegevens van de Belastingdienst is volgens de officier van justitie gebleken dat er verder in de periode van 2012 tot en met 2014 geen legaal inkomen van klaagster bekend is. Ten aanzien van het horloge en de nog niet geretourneerde sierraden heeft de officier van justitie gesteld dat ook voor die goederen nog geen legale herkomst is gevonden.
In raadkamer van 25 juli 2019 heeft de raadsman aangevoerd dat het binnen de kringen waarin klaagster verkeert niet bijzonder is om grote contante geldbedragen contant thuis te bewaren. Klaagster en haar moeder hebben allebei het geld dat zij voor de verkoop van hun woonwagen hebben gekregen, opgenomen en contant bewaard. De raadsman heeft gesteld dat de verklaring van de moeder van klaagster ten behoeve van het verkrijgen van een uitkering niet meegenomen kan worden, nu moeder niet meer over deze verklaring kan worden bevraagd aangezien zij overleden is en het niet ondenkbaar is dat zij heeft gelogen om een uitkering te kunnen krijgen. Gelet op het uitgavenpatroon van klaagster en haar moeder, is voldoende vast komen te staan dat het inbeslaggenomen geld het restant is van het bedrag dat uit een legale bron is verkregen. Hierin is zelfs de aankoop van een auto door klaagster meegenomen. Hierdoor is het hoogst onaannemelijk dat er een verbeurdverklaring van het geldbedrag zal volgen.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij het schriftelijk ingenomen standpunt. Zij acht het niet aannemelijk dat de moeder van klaagster fraude heeft gepleegd bij het aanvragen van een uitkering.
2. De beoordeling
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank stelt vast dat uit de eerdere behandeling van het klaagschrift is gebleken dat twee oorbellen en een ring met een steentje reeds zijn teruggegeven aan [betrokkene 2] . De raadsman heeft dit destijds niet betwist noch aangevoerd dat deze sieraden ten onrechte aan de verkeerde persoon terug zijn gegeven. Voor zover het klaagschrift zich nog tegen het beslag op deze goederen richt dient klaagster in dit onderdeel van het klaagschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu het beslag reeds is teruggegeven en klaagster geen belang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over dit deel van het beslag.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag: a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
De rechtbank stelt vast dat uit de kennisgevingen van inbeslagneming volgt dat de sieraden en het geldbedrag aanvankelijk in beslag zijn genomen in het strafrechtelijke onderzoek tegen [betrokkene 1] . Uit de verklaringen van klaagster is voldoende aannemelijk geworden dat zij als redelijkerwijs rechthebbende op de inbeslaggenomen sieraden en het inbeslaggenomen geldbedrag aangemerkt dient te worden. Echter, gelet op haar eigen verklaringen over de inbeslaggenomen sieraden en het geldbedrag is tegen klaagster zelf een verdenking van witwassen gerezen. Het beslag op de sieraden en het geldbedrag duurt ook in haar eigen strafzaak voort. Om deze reden dient de rechtbank ook te toetsen of het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de goederen.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
Uit het procesdossier is gebleken dat de sieraden en het geldbedrag van klaagster in beslag zijn genomen bij een doorzoeking. Deze doorzoeking is gevolgd naar aanleiding van een verdenking van witwassen jegens meerdere leden van de familie […] . Uit het dossier volgt dat er contante geldstromen zijn geconstateerd die niet verklaard werden. Tijdens de doorzoeking is het geldbedrag aangetroffen in een motorblok en zijn er sieraden aangetroffen in een luchtfilter. De raadsman heeft voor de inbeslaggenomen voorwerpen en het geldbedrag een verklaring gegeven. Echter, uit de reactie van de officier van justitie volgt dat deze verklaring na verificatie geen stand lijkt te kunnen houden. De enkele stelling van de raadsman dat de verklaring van de moeder van klaagster buiten beschouwing dient te worden gelaten nu zij niet nogmaals gehoord kan worden, doet gelet op de summiere toets in raadkamer niets af aan de conclusie van de officier van justitie ten behoeve van de raadkamer. De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de tegen klaagster gerezen verdenking van witwassen en het ontbreken van een op het moment van de raadkamerzitting concrete verifieerbare en onderbouwde verklaring, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen sieraden en het geldbedrag zal bevelen. Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen opheffing van de gelegde beslagen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.
3. De beslissing
De rechtbank verklaart:
- klaagster voor zover het klaagschrift zich richt tegen het beslag op de twee oorbellen en de
- ring met het steentje niet-ontvankelijk in het klaagschrift;
- het klaagschrift voor het overige ongegrond.”