ECLI:NL:HR:2019:402

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
18/03045
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie over vermeend verdwenen geld uit de Centrale Bank van Aruba

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Centrale Bank van Aruba (CBA) tegen een vonnis van het gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba. De zaak betreft de onrechtmatigheid van een publicatie op de voorpagina van een dagblad, waarin werd gemeld dat er geld zou zijn verdwenen uit de kluis van de Centrale Bank, gebaseerd op een (onjuist gebleken) mededeling van een anonieme bron.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen in de feitelijke instanties, waaronder vonnissen van het gerecht in eerste aanleg van Aruba en het gemeenschappelijk Hof van Justitie. CBA heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het vonnis van het hof, maar de wederpartij, aangeduid als [eiser], heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en heeft daarom het beroep verworpen. Tevens is CBA veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiser] zijn begroot op nihil.

Uitspraak

22 maart 2019
Eerste Kamer
18/03045
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE CENTRALE BANK VAN ARUBA,
gevestigd te Oranjestad, Aruba,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaten: mr. A.M. van Aerde en mr. R.S. Meijer,
t e g e n
[eiser] , handelend onder de naam [A] ,
wonende te [woonplaats] , Aruba,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als CBA en [eiser] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak AR nr. 1965 van 2015 van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 augustus 2016 en 2 september 2016;
b. het vonnis in de zaak AR 1965/2015 - ghis 81907 - H - 167/17 van het gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 17 april 2018.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van het hof heeft CBA beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[eiser] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van CBA hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt CBA in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
22 maart 2019.