Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
15 januari 2019.
Hoge Raad
Op 15 januari 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak naar aanleiding van een aanvraag van de Advocaat-Generaal D.J.C. Aben. De zaak betreft een verkeersdelict waarbij de gewezen verdachte, veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant, ter zake van een overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, een gevangenisstraf van twee weken opgelegd kreeg, waarvan één week voorwaardelijk. De aanvraag tot herziening is ingediend op basis van de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling, wat zou betekenen dat de veroordeling onterecht is geweest.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de door de Advocaat-Generaal aangevoerde argumenten steun bieden aan de stelling van persoonsverwisseling. Dit leidt tot het ernstige vermoeden dat, indien deze informatie eerder bekend was geweest, de Politierechter de gewezen verdachte zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad oordeelt dat de aanvraag tot herziening gegrond is en verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor hernieuwde behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het strafproces en de mogelijkheid tot herziening wanneer nieuwe feiten aan het licht komen die de uitkomst van een eerdere uitspraak kunnen beïnvloeden. De Hoge Raad beveelt tevens de opschorting van de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis.